
onzen blik naar de hellingen en toppen van het uitgestrekte ge-
bergte te richten ').
Wij keeren thans naar Koedoes terug, met het plan om in de
eerste plaats den fraaien, breeden weg vandaar naar Djaparate
leeren kennen, die ons aanvankelijk in noordwestelijke, later in
noord-noordwestelijke richting door de vlakte voert die den voet
van den Moerià eerst van de Tangoei angin en vervolgens van
dat deel der Java-zee scheidt, dat de westzijde der residentie
bespoelt. De grens tusschen de regentschappen Koedoes enDja-
para wordt overschreden bij den post Tjahgan, ruim vijf palen van
Koedoes, en de afstand tusschen de beide hoofdplaatsen bedraagt
in het geheel 22, palen. De eerste belangrjjke desa in Djapara
is Majong Lor, 7 palen van Koedoes, hoofdplaats van het dis-
trict Majong en bekend door de lange houten brug die hier over
de Kali Keles, een zijtak van de Tangoei angin, voert, en door
de suikeronderneming de Hoop, wier fabriek tusschen Majong
Kidoel en Majang Lor nabij den weg is gelegen. Het terrein, dat
aanvankelijk vlak w a s, is hier reeds aangenaam golvend, daar
de weg over den uitersten voet van den Moerià loopt, wiens
hoogste toppen men in het noordoosten en noord-noordoosten
ontwaart. Tusschen Majong Lor en den post Krasak, 5 palen
verder, passeert men het historisch merkwaardige Kali Njamat,
eenmaal de zetel der Djaparasche vorsten 2), eene plaats die wellicht
een opzettelijk onderzoek naar de sporen van vroegere grootheid zou
waardig zijn. Een dwarsweg van 4 | paal lengte voert vandaar
in zuidelijke richting naar Welahan, een groote desa aan de
') De literatuur over den Moeri^ is zeer arm. Junghuhn, die hem niet be-
klom, is er zeer kort over (Java, II. 345—317); hij heeft echter in de tweede
uitgave (bl. 383 v.) zijn kort bericht vermeerderd met een uittreksel uit
Hasskarl’s „Reise nach dem Berge von Djapara und den Schlammquellen
von Kubu,“ opgenomen in de „Flora oder allgemeine botanische Zeitung,“
1847, bl 641 Hasskarl heeft onderscheiden toppen van den Moeriä bestegen,
maar wegens het groote verschil in de namen, is het niet mogelijk zijn ver-
haal op de topographische kaart van Djapara te volgen. Teysmann bezocht
slechts het boven beschreven gedeelte. Yan de oudheden die op de topographische
kaart onder de namen van Oudheden van Tjandi Anom en Oudheden
van Watoo pajong aan de noordelijke helling van den Soetärenggä zijn
aangeduid, is mij verder hoegenaamd niets bekend.
-) Zie D. I I , bl. 252, 268, 306.
Tangoei angin, met eene aanzienlijke Chineesche kampong. Bjj
den post Krasak ligt de desa Bondjot en vanhieraf zijn de
velden längs den steeds heuvelachtigen weg voor een deel be-
plant met suikerriet voor de onderneming Petjangaän, die eene
fabriek heeft te Bondjot en eene tweede bjj het 1 j paal voorbij
Krasak gelegene Tambak, de zetel van den wadänä vanhetdis-
trict Djapara. Inmiddels zijn de sawahs en desa’s spaarzamer geworden,
en voorbij Tambak komt men in een woeste, hier en daar
zeer romantische stre ek , met een vegetatie van Calotropis, Conyza
en djati, een geliefkoosd verblijf van talrijke poejoeh’s ‘) en
boschhanen. Voorbij den post Kedong Boele, 3{ paal van Tambak
en nog 5 | van Djapara verwijderd, neemt de bebouwing allengs
weder toe en worden de desa’s talrijker; de gezichten op den
Moeriä ter rechter en op de Javazee ter linker bieden meer en
meer een bekoorlijke afwisseling, en men betreedt de stad Djapara
wanneer men nog een paal van hare aloen-aloen, het punt vanwaar de
afstanden gerekend worden, verwijderd is. De bevolking is in deze
welvarende streken goed gekleed en de kinderen zijn aan armen
en beenen, hals en heupen met zilveren sieraden behängen. Onder
de vrouwen onderscheiden zieh vele door aangename gelaats-
trekken 2).
Djapara, juister Djapara of Djepärä en inhoog Javaanschook
Djepanten, is eene der oudste en vermaardste steden van Java. De
Javaansche babads mengen niet zelden hären naam in de legenden
omtrent de Hindoeperiode 3) , en de Javaansche handelaren die
de Portugeezen bij hun aanval op Malakka in die stad woonachtig
vonden, waren voor een deel uit Djapara afkomstig 4). Tijdens
den krijg voor de zege van den Islam werd lang om haar be-
zit door Mohammedaansche en Heidensche hoofden gestreden 5).
Zij wordt als een belangrijke stad vermeld in de verhalen van
Mendez Pinto 6), en had, na de ontbinding van het rijk van Pa-
ngeran Tranggänä, eene vorstin die de vijanden der Portugeezen
•) Zie D. I, bl. 237.
3) Bleeker in T. v. N. I. 1850, I. bl. 37, 38; Buddingh. N. 0. I., 1.262.
3) Raffles, Java, II. 98; Hageman, Ind. Arch., I. 610, 611, 612.
4) Boven D. II, bl. 215. 5) D. II, bl. 222, 224—228, 238.
«) D. II, bl. 242, 247.