
uitvoerig beschreef'). Doch die opstellen, ofschoon van nauw-
keurige kennis getuigende, geven van de zaken geen geleideljjk
overzicht en toonen hier en daar, in eenige duisterheid en ver-
wardheid, de sporen van. de gebrekkige vorming des in Indie
geborenen en opgevoeden schrijvers. Maar is bet reeds moeilijk
de verspreide mededeelingen van Winter in een algemeene schets
samen te vatten, onmogelijk is het te bepalen, welke verande-
ringen in den loop van zoovele jaren die instellingen en ge-
bruiken ondergaan hebben. Yoor zoover deze het rechtstreeksch
gevolg zijn van overeenkomsten meif de Regeering, zijn zij, met
het Indisch Staatsblad in de hand, gemakkelijk na te gaan; maar
wat wjj verder hier en daar in verstrooide aanteekeningen opge-
merkt vinden , kan ons het gemis van een goed geordend geheel,
door een kundig waarnemer van den tegenwoordigen tgd te boek
gesteld, in geenen deele vergoeden. Mg rest dus geen andere
weg, dan die instellingen zoo goed mogelijk te beschrijven, zooals
de mededeelingen van Winter ze ons leeren kennen, en daarna
de veranderingen op te geven, die ik w e e t dat daarin hebben
plaats gegrepen, in bet midden latende hoeveel bovendien nog
gewijzigd i s , zonder dat er uit de mg bekende geschriften van
blijkt.
Aan het hoofd van het Rijk Staat de Soesoehoenan, als tevens
geestelijk en wereldlijk opperhoofd 2), met eene macht diealleen,
maar dan ook op afdoende wijze, door de overeenkomsten met
het Nederlandsch Gouvernement en het voor hare naleving wakende
toezicht zijner ambtenaren beperkt is. De vorst draagt de namen
en titels van S o e s o e h o e n a n , P a k o e b o ew ä n a , S e n a p a t i
i n g - n g a l ä g ä , H g a b d o e ’r - r a h m a n , S a j i d i n , P a n a t a -
') Die stukken zijn: Instellingen, gewoonten en gebrniken der Javanen te
Soerakarta (in T. v. N. 1. Jg. V, D. I , 1843); ßechtspleging over de onder-
danen van Z. H. den Soesoehoenan van Soerakarta (in T. v. M. I. Jg. VI,
D. I , 1844); Javaansche zamenspraken over verschillende onderwerpen, D.
I , 1845. Ook de zoo leerzame „Bijvoegselen betreffende de staathuishoude-
lijke inrichting der Javanen te Soerakarta“, achter de nitgave en vertaling
van het Javaansche wetboek Hawolo Pradhoto (in T. v. N. I. Jg. VI, D. I ,
bl. 330) zijn, blijkens T. v. N. I. Jg. VI, D. I I I , bl. 18, in hoofdzaak van
den heer Winter afkomstig.
'■) Zie Deel I , bl. 372.
gä,m ä, die men vertalen kan; Zi jne He i l i g h e i d , de s p i j k e r
d e r w e r e l d , de o p p e r b e v e l h e b b e r i n d e n k r i j g , de
d i e n a a r des B a rm h a r t i g e n , de H e e r v a n d e n e e r-
dienst '), de r e g e l a a r v an d en g o d s d i e n s t .
De tweede persoon in den staat is de aangewezen troonopvolger,
de Kroonprins. Eene vaste regeling der troonopvolging is aan
de wetten van den Islam onbekend; de polygamie en de daaruit
als van zelve voortvloeiende begunstiging van het eene kind boven
het andere , hebben het opkomen van een volstrekt eerstgeboorte-
recht bij de opvolging verhinderd. Meestal wijst de regeerende
vorst bij zijn leven zijn opvolger aan en kiest daartoe dien zijner
zonen, hetzij uit een wettige vrouw of uit een slavin geboren,
met wien hg het meest op heeft of te wiens behoeve zijne
moeder met het beste succes heeft weten te intrigeeren. Strijdige
aanspraken en bloedige successie-oorlogen zijn van dit gebrek
aan regeling vaak het noodlottig gevolg, en ook de vroegere
geschiedenis van Java heeft ons daarvan vele voorbeelden doen
zien. Echter schijnt door de Javaansche denkwijze de mogelijk-
heid dat de keuze op den zoon eener goendik vallen zou, tenzij in bui-
tengewone gevallen, buitengesloten, en is door het gebruik van
later tgd de keuze van den oudsten zoon uit een wettige echtgenoot zoo
goed als verzekerd. Altijd moet zij echter ter goedkeuring aan de
Nederlandsch-Indische Regeering worden medegedeeld. Bezit de
vorst zulk een zoon, dan heeft zijne verbeffing tot Kroonprins
vaak reeds in zijn derde jaar of nog vroeger plaats. Hem worden
bij die gelegenheid landerijen toegewezen, waaruit hij aanzienlijke
inkomsten trekt, een groot aantal ambtenaren en dienaren worden
hem toegevoegd, en hij krijgt den titel van Pangeran Adipati
Anom, Soedibjä Rädjäpoeträ, Narendrä Mataram, d. i. de jonge
prins-opperheer, de doorluchtige koningszoon, vorst van Mataram. De
Kroonprins is het hoofd van al de mannelijke ledender vorstelijke fa-
milie die van echte geboorte zijn, endie, als onder hem staande,
worden samengevat onder den naam van Kadipaten (in Krama
Kadospaten), afgeleid van den titel Adipati, die aan dezen Prins
bij uitnemendheid toekomt. Wanneer nog geen opvolger benoemd
*) Ygl. over den titel Sajidin D. I, t. a. p.