
ken, in welker bed men tallooze puinbrokken van straalvormige
kalkspaath vindt, vermengd met vulkanische rolsteenen die met
een korst van kalkspaath overdekt zijn. Die kalkspaath-brokken,
1 a 2 duim dik, zijn fragmenten van lagen of korsten van
deze stof, die alom in den omtrek dezer plaats zijn afgezet, en
nu eens geheel bloö,t liggen, dan weder met een dünne aardkorst
of een schraal grasbekleedsel bedekt zijn. Geboomte of struikgewas
wordt hier, met uitzondering van enkele groepen bamboe, geheel
gemist. Te midden nu van een aantal andere kleine plassen of moe-
rassen ligt hier de bedoelde poel, welks ziltige natuur zieh aan-
stonds te kennen geeft door het welig tieren in zijn omtrek van
eene varensoort die gewoonlijk slechts aan de moerassen längs de
zeekust voorkomt, de pakoe kajakas ‘). De Spiegel van het water,
slechts 10 meters breed, heeft de gedaante eener halve maan van
zeer regelmatigen vorm. Duidelijk laat zieh een thans droog geworden
bed onderkennen, dat eenmaal de halve maan aanvulde
tot een cirkelvormigen kring van water, die, als de gracht eener
vesting, een stukje centraal land orngaf, dat zieh dus vroeger als
een eiland te midden van een rond meertje moet vertoond hebben
en waarschijnlijk door opgestuwde modder gevormd was. Dit
middenstuk is thans door het weligste woudgeboomte beschaduwd,
dat met de kale omstreken van den ring een sterk in het oog
loopend contrast vormt. In het droog geworden gedeelte zijn toeh
nog vele bekkens en'gaten over, waaruit water, deels van zuur-,
deels van zoutachtigen smaak opwelt. Het water der Tji Oejah
zelve is koud, met modder tot een dünne pap gemengd, beider
geelachtig grijs van kleur en ziltig van smaak, en wordt in het
diepste gedeelte van den poel aanhoudend in eene zacht golvende
beweging gehouden door gasbellen, die zonder geruisch gedurig
naar de oppervlakte opstijgen. Men zegt dat het water der beken
waarin dat der Tji Oejah uitloopt, zeer ongezond is en aan vele
bewoners der naburige dorpen, die het als drinkwater gebruiken,
slepende longziekten berokkent.
Den oudheidkundige is een andere uitstap in den omtrek van
Koeningan aan te raden. Hij sla daartoe in noordwestelijke richting
*) Aerostichum inaequale.
den negen palen langen weg in naar den berg Serang Lemo ') ,
een 5000 voet hoogen voortop van den Tjerimai, waarvan hij
door de kleine vallei van Paboetoengan, die op eene hoogte van
omstreeks 4000 voet lig t, gescheiden is. Twee derden van den
Serang Lemo zijn door de koffiecultuur ingenomen, terwijl het
overige met zwaar bosoh bedekt en door vele rhinocerossen
bewoond i s , waartegen de koffieplantsoenen door een diepe gracht
beveiligd zijn. Aan de grens van het bebouwde gedeelte, en wel
op den zadelrug van een zijner vertakkingen, vindt men eene
geheiligde plaats, Sanghjang Tjomot geheeten, waar, in het midden
van eene kleine vierkante ophooging van aarde en lavabrokken,
door een heg van andjoewang 2) omtuind, en onder het dichte
loof van een zeer ouden djamboeboom, eenige steenplaten liggen,
waarvan een deel tot voetstuk dienen voor twee andere
steenen voorwerpen, wier gedaante aan lingga enjoni doet denken.
De offeraar gebruikt het tweede dezer voorwerpen als vijzel,
waarin hij eenige medegebrachte ingredienten tot poeder wrijft
met een afgebroken stuk van het eerste, om het als krachtig
werkzaam middel mede naar huis te nemen, en tracht daarna
een groot, vormeloos trachietblok, dat in de nabijheid ligt, de
eigenlijke Sanghjang Tjomot, zoodanig met de vingers van eene
hand te omspannen, dat hij het van zijne plaats licht. Gelukt
hem dit, dan beschouwt hij zijn gebed als verhoord. Nog grooter
waarborg vindt hij echter in de herhaling van zijn offer en bede
op eene nog wat hooger gelegen plaats, Pasir Aki-Aki geheeten
, waar een achttal zeer ruwe beeiden van Padjadjaran-type
met eenige steenen ertusschen, in twee rijen, met een grooten
platten steen, die als offertafel dient, er voor, geplaatst zijn binnen
een bamboezen omheining, te midden van een ouden koffietuin.
Bij Pasir Poerna Djiwa, niet ver van Pasir Aki-Aki, maar
over de grenzen van het district Kadoe gede, vindt men ook nog
eenige overblijfselen van een oud bouwwerk, en daarbij een
i) Op de kaart van Junghuhn G. Sira. Zonderling dat noch van Serang
Lemo, nooh van Sanghjang Tjomot, noch van Pasir Aki-Aki, nooh van
Pasir Poerna Djiwa eenig spoor op de topographische kaart is te vinden.
3)Calodracon Jacquinii. Vgl. D. I. 645.
■ 14