
richting van het gebergte uitstralen en zijn hoogst onregelmatigen,
zachtkens oprijzenden en slechts met gras en struikgewas of kleine
boschpartijen getooiden voet vor [neu, terwijl de kleine, vlakke
bochten die ze vaneen scheiden, overal aan de rijstkultuur zijn
dienstbaar gemaakt.
Op een dezer ruggen, 51 paal van Plered, ligt de vorstelijke
begraafplaats Mägiri of Imägiri, eene der stichtingen van Sultan
Ageng. Men doorwaadt de omstreeks 200 voet breede rivier,
hetzij te paard of in zijn n jtuig, op ongeveer een paal afstands
van deze piek, en na in de desa Imagiri te zijn afgestegen,
beklimt men den bergrug längs 360 ongelijke treden, die zieh
bochtig naar boven dringen, en komt dan door een massieve
poort op een kleine ruimte, waarvan in drie richtingen nog bree-
dere trappen opstijgen. Die in het midden opgaande, ziet men
weldra een Vierkanten gemetselden vijver voor zieh, waarin
de geloovigen de voeten reinigen, en nog hooger geklommen,
komt men door een tweede zware poort in een ommuurde ruimte,
waarin op steenen paaltjes groote martavanen staan, alweder
met reinigingswater gevuld. Steeds klimmende bereikt men ver-
volgens een derde poort, waarvan de djati-houten deuren met
snijwerk versierd zijn. Men betreedt nu een ommuurden hof met
nog altijd opstijgenden vloer, waarin een groot aantal aanzienlijke
Javanen begraven liggen, die echter niet tot de vorstelijke fami-
lie behooren. In een volgenden, evenzeer ommuurden en door
een poort afgesloten hof liggen een aantal Pangerans en in over-
dekte huisjes twee vrouwen van Sultan Ageng. Yan hier leidt
een derde poort naar den binnensten hof, waar, nevens eenige
andere graven, door kaneel- en kruidnagelboomen overschaduwd,
onder een oude vervallen loods het stoffelijk overschot van Sultan
Ageng zelven rust. Heerlijk is van deze hoogte de blik op de
blauwe zee, wier golven zieh op een afstand van slechts drie
uren tegen den steilen rotswand met donderend geraas te barsten
störten; maar weinig verheffends biedt de aanblik der vorstelijke
graven, steenhoopen door ruwe planken of hemels van mada-
pollam overdekt. En ookdeoverige ommuurde plaatsen, rechts en
links, die wij nog zouden kunnen bezoeken, evenzeer opgevuld
met de graven van verscheiden Pakoe Boewänä’s , van de
eerste Amangkoe Boewänä’s en van een groot aantal hunner
familieleden, leveren al heel weinig aantrekkelijks op. In den
eerbied dien de geringe Javaan voor de graven zijner voorvade-
ren koestert, schijnen de Torsten slechts weinig te deelen; althans
de uiterlijke teekenen daarvan in zorgvuldige bewaring en ver-
siering worden geheel en al gemist. Het eenige wezenlijk schoone
dat, behalve het prächtig uitzicht, Imägiri oplevert, is het geboomte
dat de graven beschaduwt, waaronder vele nagasari’s ') , zoo
geacht om hun geurigen bloesem, en eenige prächtige kruidnagelboomen,
een gewas dat anders op Java niet wil tieren,
maar hier den weligsten wasdom ten toon spreidt 2).
Wij rijden van Imägiri 21 paal westwaarts, om op den weg
te komen die van de hoofdplaats naar Mantjingan voert, en zetten
dan den tocht nog 91 paal ver in zuidelijke richting voort. Mantjingan
3) ligt ruim drie palen ten oosteD van den zonderling
gevormden mond van de Oepak, wier wateren , tegen het duin-
strand stuitende , een groote zakvormige naar bet westen gerichte
ruimte vullen, terwijl zij zieh slechts op den punt, ongeveer in
het midden daarvan, een weg naar zee hebben gebaand. De berg
Mantjingan, die achter de gelijknamige desa verrijst, is, om zoo
te zeggen de hoekpijler van het Zuider-gebergte, of, beter wel-
licht, van het uitgestrekte, in zijn hoogste ruggen tot omstreeks
700 meters rijzende, plateau, dat zieh van hier noordoostwaarts
in de richting van Prambanan uitstrek t, aan zijn zuidrand tot
Patjitan toe den steilen oever van Java zelven tot grens heeft,
en aan zijn noord- en oostzijde met talrijke voorheuvels allengs
in het dal der Sälä-rivier afdaalt.
Nog een paar palen oostwaarts van Mantjingan blijft het strand
zandig en vlak, maar wordt door de steile berghellingen tot
gedurig kleiner ruimte beperkt. Aan den voet van een dezer
') Mesua ferrea.
Brumund, Indiana, I. 222—241; Junghuhn, Reisen, 86; Teysmann in
N. T. v. R. I., VIII. 269 v.
s) In 1880 is volgens de Ind. dagbladen een plan geopperd om te Mantjingan
eene haven te maken. Of het onderzoek voldoende uitkomsten heeft opgele-
verd, is mjj niet bekend.