
oploopend ravijn tusschen de ruggen Djeroek en Katima. Dit ravijn,
dat aanvankelijk tusschen zeer steile rotsen eene bodembreedte
van omstreeks 250 meters heeft, wordt later, waar de wederzjjd-
sche wanden plotseling tot elkander naderen, vernauwd tot eene
scheur van slechts enkele meters breedte, waarin de welige plan-
tengroei het pad vaak onkenbaar maakt. Nog moeiljjker is ’t het
rechte spoor te volgen, waar het pad, nog wat verder, längs de
helling van den oostelijken rüg naar boven voert. De verwach-
ting dat men, op de hoogte van dien rüg gekomen, een vrij uit-
zicht over het eiland genieten zal, wordt wreed bedrogen; men
ziet niets dan andere ruggen van gelijke hoogte, maar nog steiler
en ruwer dan die waarop men zieh bevindt. Wij vinden nu
echter gelegenheid om langzaam zuidwaarts af te dalen, en bereiken
alsdan het meertje Telägä Djeroek, eene tusschen drie bergruggen
geknelde kom van 15 meters doorsnede, waarin zieh eenig regen-
water verzamelt. In het geheel bevat het eiland vier zulke meertjes,
waarvan het grootste, de Telägä Gempol, ten zuiden van pasir
Tjambah, zelfs in den drogen tijd eenig water behoudt.
Längs een der ruggen voortgaahde, komt men aan een punt
waar de kloof zieh splitst. Gaat men westwaarts, dan bereikt men
de zuidkust bij eene 120 meters hooge, loodrechte rots, aan
wier voet zieh de grot Gantong bevindt; kiest men den weg
oostwaarts, dan komt men, door de steenaebtige bedding van een
waterloop afdalende en met het kreupelhout worstelende, op de
insgeljjks aan de zuidkust uitkomende pasir Darat. Zij bestaat
uit glinsterend wit, grof en scherp zand, en de aan weerszijden
der baai oprjjzende rotsen zijn tot aanzienljjke hoogte kaal en
slechts door eenige pandanstruiken gekroond. Hoogst indrukwek-
kend is hier het gezicht op de branding, die den reiziger de vol-
komen overtuiging schenkt, dat het onmogelijk zijn zou het eiland
aan deze zijde te naderen. In den oostelijken rotswand ziet men
de monding van de grot Darat, die, zoöals ook bij vele andere
Vogelnestgrotten aan Java’s zuidkust het geval i s , bij vloed onder
water staat, zoodat de plukkers, haar bij ebbe binnengaande,
moeten zorgen vóór het opkomen van den vloed hun oogst in vei-
ligheid te hebben. Om in de grot te körnen, klauteren de plukkers
aan de landzijde längs een der steile ruggen tot vlak boven hären
ingang, maken dan een rotantouw van ongeveer 60 vademen,
dat zij van Poeger medebrengen, aan een boom of rotspunt
vast en laten zieh aan dat touw naar beneden tot vö<5r de opening,
waarna zij zieh met groote behendigheid naar binnen zwaaien.
Er zijn in het geheel op het eiland vijf Vogelnestklippen, die
ien behoeve van den pachter door een mandoer en zjjn helper
geplukt worden; de opbrengst is dikwjjls zeer onbeduidend. De
paden waarlangs die van Laindi en Lobang baroe bereikt worden,
zjjn nog moeielijker dan het beschrevene, die van Pekaraän op
de Oostkust wordt gemakkeljjker genaderd. Men landt daartoe op
de pasir Kamal, oostwaarts van Djeroek, en vindt vandaar een
pad dat door dicht struikgewas voert naar de pasir Pekaraän,
aan de zuidzjjde begrensd door de donkere, vooroverhangende
massa van Tandjoeng Tole, en aan de noordzjjde door Tandjoeng
Soepit, waarvan een kolossaal rotsbrok schjjnt afgescheurd om
een afzonderlijk eilandje te vormen. Yan de pasir is de vogel-
nestgrot duidelijk ziehtbaar.
Noesa Baroeng is rijk aan goede houtsoorten en biedt eenige
merkwaardige diervormen. De berichten omtrent het menigvul-
dig voorkomen van herten schijnen overdreven. Gebrek aan goed
drinkwater maakt het eiland voor elke bljj vende vestiging ongeschikt.
Naar Poeger terugkeerende vinden wjj gelegenheid de over-
eenkomst op te merken die de Goenoeng Wetangan in vorm,
samenstelling en richting met Noesa Baroeng vertoont, en die
het vermoeden opwekt, dat dit laatste een overbljjfsel is van
een gedeelteljjk door het geweld der wateren verbrijzelden rand
van opgeheven koraalrots, die eenmaal ook de vlakten van Poeger
en Loemadjang omzoomde en den Wetangan met het zieh thans
onder de ribben van den Smeroe en in de zee verliezende Zuider-
gebergte verbond.
Wij hebben nog eenmaal een blik gewaagd op het grootsche,
maar sombere en huiveringwekkende gebied der Batoe Loro
Kidoel; thans wenden wij ons daarvan af om den weg in te
slaan die yan Poeger in noordoosteljjke richting naar het 81 palen
verwjjderde Djember voert. Die weg volgt in het algemeen de