
verdeeling in afdeelingen voor het Europeesch bestuur stemt in
Banten in zooverre niet geheel met die in regentschappen overeen,
dat in het Noorder-regentsehap nevens de afdeeling Serang, die
onder het onmiddellijk bestuur van den Resident is geplaatst,
uit de distrieten Anjer en Tji Legon eene afzonderlijke assistent-
residents-afdeeling is gevormd. De gezamenlijke regentschappen
of afdeelingen bevatten 22 distrieten, waarvan één, het district
Tji Kandi, uit particulière landerijen van Europeanen bestaat,
terwijl in al de overige het individueele grondbezit der inlan-
ders heerscht.
Wij hebben reeds gezien dat men, den grooten postweg van
Batavia over Tangeran naar Serang volgend, zieh over de Tji
Kandi met een veerpont uit de eene residentie in de andere moet
laten overbrengen. Men zet voet aan wal bij het dorp Tji Kandi, de
hoofdplaats van het gelijknamige district, en wanneer men van daar
zjjn weg naar het zes palen verder gelegen station Onderandir voort-
z e t, heeft men de particulière landen van Tji Kandi ilier aan zijne
rechter- en die van Tji Kandi oediek aan zijne linkerhand. In
1845 was het laatstgenoemde landgoed, destijds aan den heer
P. J. Kamphuis toebehoorende, het tooneel van een gruwelijken
moord. De opheffing van het Sultansbestuur had in Banten vele
aanzienlijken in hunne belangen gekwetst, en jaren lang bleef
in dit gewest eene gisting heerschen, die zieh telkens in beden-
kelijke verschijnselen openbaarde. Yan elke ontevredenheid onder
het volk maakten woelige hoofden gebruik om te trachten
het verlorene te herwinnen. Yan 1815 tot 1819 werden de Ban-
tensche bovenlanden aanhoudend door roovers verontrust 4) ; in
1822 werd een hevig oproer door zekeren Moerad verwekt8);
in 1825 zien wij Toemenggoeng Mohammed van Menes zieh
aan het hoofd van een opstand plaatsen, waarvan de laatste vonken
eerst in 1829 werden uitgedoofd3) ; in 1882 moest de laatste
titulaire Sultan, als gevaarlijk voor de ru st, verwijderd worden 4);
‘) T. v. N. I. 1870. II. 322 y. 2) T. y. N. I., IV. I. 205.
3) T. y. N. I ., VII. 3. 90, en 1860, II. 381 ; Roorda van Eysinga, Ld. en
Vk., III. 2. 313—315; v. d. Velde, Gezigten yan Ned. Indië. 11.
‘) Zie Dl. II. 580.
in 1834 viel de beruchte Mas Zakaria (uitgesproken als Djakaria),
die reeds onder het Engelsche bestuur onlusten verwekt en
sedert nooit gerust had, in handen derRegeering en betaalde zijn
verzet met den dood in 1836 braken onlusten uit waarbij
onder andere het heerenhuis van Tjikandi ilier een prooi der
vlammen werd 2); in 1839 een nieuw oproer, waarbij zekere
Kjai Gredé als aanvoerder genoemd werd 3).
Aan dezelfde algemeene oorzaken die Banten zoo lang in
onrust hielden, moet ook het bloedig treurspel van Tji Kandi
oediek worden toegeschreven, ofschoon het mogelijk is dat plaatse-
lijke omstandigheden daartoe hebben medegewerkt4). Hoe het zij,
de landheer zelf, zijne vrouw en vijf kinderen, de administrateur
Pes en de opziener Yiering werden allen de slachtoffers van een
even listig beraamden als met barbaarsche wreedheid volvoerden
aanslag, en toch had er dit zonderlinge verschijnsel bij plaats,
dat een der aanleggers, Bapa Sarientan, töen hij vijf kinderen
in hun bloed zag zwemmen, door ontferming over de drie overige
werd aangegrepen en hen onder den uitroep: „het is genoeg!
laat dezen met ru s t!“ aan het zwaard der moordenaars ont-
trok. De moord was slechts het voorspel van een oproer, dat
met veel moeite onderdrukt werd. En toch was ook daarmede
Banten nog niet voor goed bevredigd. In 1850 brak nogmaals
een hevige opstand uit, waarvan de afdeeling Anjer het hoofdtooneel
was en die welhaast zulk een dreigend aanzien kreeg, dat de
luitenant-kolonel de Brauw met troepen van Batavia gezonden
werd en er zelfs eerst na bekomen versterking in slaagde, de
muiters uiteen te jagen en hunne hoofden grootendeels gevangen
te nemen of te dooden. De aanvoerder Hadji Waehia ontsnapte
en vluchtte naar de Lampongs, welk landschap hij zes jaren
l) T. v. N. I. 1859, I. 144, 150, 157; Roorda van Eysinga, Ld. en Vk.
III. 2. 313. 2) T. v. N. I. 1859, I. 143.
3) L. Steitz, een woord ter zuivering yan de blaam opgelegd aan P. J.
Kamphuis (Utrecht, 1849), bl. 53; vgl. T. y. N. I 1859, I. 144.
4) De vraag in hoeverre de moord aan eenige onvoorzichtigheid of hardheid
van den heer Kamphuis zelven of yan zijn administrateur den heer Pes jegens
de opgezetenen kan geweten worden, wordt behandeld, maar zonder stellige
uitkomst, in de brochure aangehaald in de vorige noot, en in twee artikelen
in het T. y. N. I., t. w. Jg. 1859, I. 133 en Jg. 1860, I. 156.