
Den weg dien wij naar Lebak Herang volgden, omstreeks een
paal ver teruggaande, komt men aan het-dal derTjiGolok, waar-
door een zuidwaarts voerende weg ligt, die verderop dwars door
het geborgte naar de desa Boenger Beres en vandaar door de
koffietuinen längs de hellingen der op de grens van Banjoemas
verrijzende bergen Poelasari en Soebang voert. Wij komen zoo
in de nabgheid van Legok Herang, de hoogst gelegen plaats in
Koeningan waar zieh menschen hebben nedergezet. De Soebang
verheft zieh met steile, van verre herkenbare rotswanden tot eene
hoogte van omstreeks 1600 meters en verbreedt zieh naar de
westzijde, 200 a 300 meters ver, zoodat een klein plateau gevormd
wordt, waarop de genoemde desa ligt. Bezwaarlijk zal men een
bewoond plekje vinden dat moeielijker te bereiken is; want het
geheele omliggende bergland tot aan de Tji Djolang, de grens-
rivier tusschen Koeningan en Galoe en later tusschen Galoe en
Banjoemas, is van talrijke, diepe en steile ravijnen doorsneden.
Het is onmogelijk hier een behoorlijken weg aan te leggen en de
kleine gehuchtjes en hare sawah’s zijn slechts verbönden door
schier onbruikbare voetpaden. In den regentijd, als zieh uit honderd
ravijnen en kloven bruisende riviertjes met hooggeel gekleurd
water afstorten, is Legok Herang niet zonder levensgevaar te
bezoeken. In geheel Koeningan staat dit dorp in siechten reuk;
men verklaart er uit eenen mond dat, zoo een Buropeesch of
inlandsch ambtenaar het wagen mocht, daar een nacht door te
brengen, een zeker onheil hem treffen zou. De heer Wilsen trot-
seerde het vooroordeel en vond den tocht bezwaarlijk genoeg,
maar bleef van siechte gevolgen verschoond, ofschoon hij zelfs de
vermetelheid had de kaboejoetan (de heilige, ontoegankelijk plaats)
te bezoeken die dicht bij het dorp is gelegen, ter plaatse waar
de Soebang zieh aan de grens van het plateau weder omhoog
heft. Ook hier weder is, midden in het dichtste bosch, een om-
heinde piek, die twee lingga-cylinders en een wonderlijk bekrasten
steen bevat, waarop sommige figuren aan letters doen denken.
desa Legok Herang, evenals de andere; doch de topographische kaart noemt
deze eerste Lebak Herang. L e b a k en le g o k beteekenen beide la a g t e ,
d ie p te ; maar met eenig versehil in het gebruik.
Deze piek heet de m a n n e lijk e k a b o e jo e ta n , en een twintig
passen verder ligt een trachietblok, in den vorm van een joni
bewerkt, dat als v ro uw e lijk e k a b o e jo e ta n beschouwd wordt;
wederom dus de stereotype herinnering aan de Siwai'etische na-
tuurkrachten. Nog 1£ paal verder ligt, tusschen de bergen Soebang
en Poelasari, vlak aan de grens van Banjoemas, een plateau,
Lowong Datar geheeten, waar men een kleinen vijver vindt en
eenige huishoudelijke voorwerpen van vrij hoogen ouderdom, die
waarschjjnlijk maken dat hier eenmaal een kluizenaar zijn verblijf
hield. De vrouwen en meisjes van Legok Herang onderscheiden
zieh door de anders op Java niet voorkomende gewoonte, om
ook onder de gewone bezigheden armbanden te dragen, en blijven
daaraan trouw als zij naar elders worden uitgehuwelijkt ').
Koeningan, om thans tot deze hoofdplaats terug te keeren,
heeft een aangenaam en gezond klimaat en heerlijke omstre-
ken; het wordt beschaduwd door ontelbare kokosboomen, en in
zijne sawah’s worden verschillende soorten van slingerende katjang-
soorten gekweekt, die, aan lange staken opklimmende, aan de
akkers een voorkomen geven dat aan onze hopaanplantingen
doet denken 2J. In de omstreken van Koeningan vindt men op
verschillende plaatsen warme bronnen. De voornaamste ligt op
ruim een halven paal zuid-zuidoostelijk van Koeningan, in een
terrein waaruit de heuvelen Tanjakan Malang, Pasir Kosambi
en Pasir Goela oprijzen. Zij ontspringt in een wadas achtig ge-
steente, dat op kalk bevattenden zandsteen rust, en heeft daarin
eene spieet gevormd, door welke haar water wegloopt in de op
kleinen afstand voorbijstroomende Tji Sangaroeng," boven wier
gewonen waterspiegel zij zoo weinig verheven is, dat bij bandjir
het rivierwater dikwijls tot in het de bron overgevende, langwer-
pig vierkant gemetselde bekken dringt. Het water weit op onder
sterke ontwikkeling van koolzuurgas, waarom het gevaarlijk is
tot op 14 ä -2 voet boven de opening neer te bukken. Somtijds is
de ophooping daar van zoo groot, dat Javanen die zieh hier baden
wilden, gestikt zijn. De inlanders drinken het water als versterkend
,i *) Wilsen in T. v. I. T. Ld. en Vk. VI. 92. vv.
2j Janghuhn, Eeisen durch Java. 241.