
met mächtige vloten ondersteunde '). Tn 1613 werd door den
Gouverneur-Generaal Both een Nederlandsch kantoor te Djapara
gesticht; maar in het bouwen eener sterkte werden onze land-
genoöten door de wispelturigheid der Mataramsche vorsten ge-
dwarsboomd, en zelfs werd in 1618 de Federlandache löge af-
geloopen, een feit dat door Koen in 1619 met het tweemaalin
brand schieten der stad werd gestraft !). Het duurde echter tot
1651 eer weder een bezetting te Djapara werd gelegd 3). Sedert
evenwel wist de Compagnie er zieh onder velerlei lotwisseling
te handhaven en bleef zij er gevestigd tot aan hären val 4). Inmiddels
handhaafde de plaats hare voormalige beteekenis niet.
Terwijl de reede vroeger zelfs voor groote schepen eene veilige
ankerplaats aanbood, is zij door de werkzaamheid der koraal-
dieren meer en meer bedorven, zoodat zij thans ondiep, modderig
en ongezond is , en zoo reddeloos wordt geacht, dat zelfs
van plannen tot verbetering niet meer gerept wordt. De rivier van
Djapara is door een bank gesloten, het voormalige palenhoofd door
aanslibbing bedolven, de eilandjes Poelo Pandjang en Poelo Kelor
hebben hunne waarde voor de besehutting der reede tegen westen-
en noordwestenwinden verloren, omdat toch grootere schepen
niet meer daarachter kunnen ankeren, en zelfs is Poelo
Kelor allengs met den vasten wal vereenigd geraakt. De toene-
mende onbruikbaarheid der haven is oorzaak dat de voormalige
uitvoer van koffie, suiker en rijst naar elders verlegd is; het
verval van den vroeger zoo belangrijken bouthandel is bovendien
bevorderd door gebrek aan zorg voor de instandhouding der bosschen,
en een Gouvernements-houtzaagmolen, die hier omstreeks 1760 was
opgericht en in de behoefte van gezaagd hont voor ’s lands gebou-
wen te Samarang en Soerabaja voorzag, is in 1849 voor afbraak
verkocht. Bij dat alles is ook nog de verlegging van den zetel
des bestuurs der residentie gekoJnen, om aan de welvaart van
Djapara geheel den bodem in te slaan. Djapara, reeds zeer vervallen
') D. II, bl 249, 257 v.
") D. II, bl. 308, 309. 3) De Jonge, Opkomst VI. XLV.
4) Zie de lijst van opperhoofden van Djapara bij Valentjjn, IV. I. 29, die
echter niet verder gaat dan 1723; en Stavorinus, Eng. vert. van. 'Wilcock,
en in een ver vooruitspringenden uithoek gelegen, kon geen aan-
spraak maken om door den postweg van Daendels met de andere
handelsplaatsen längs Java’s Noordkust verbonden te worden;
de weg werd door de vlakte bezuiden den Moeriä over het
bevallige en, bloeiende Pati gelegd, en Djapara bleef van dien
weg meer dan 20 palen verwijderd. Geen wonder dan ook dat de
zetel des bestuurs in 1810 door Daendels naar Pati verlegd werd,
ofschoon, wegens het gemis van een geschikt residentiehuis aldaar,
de Resident nog eenige jaren te Djapara bleef wonen *).
Het is echter meer in het karakter van Nederlandsch-
Indisohe stad, dan van Javaansche negari, dat men van een
verval van Djapara kan spreken. E r is nog steeds een talrijke,
op 8000 k 10000 zielen begroote Javaansche bevolking, verspreid
in de kampongs Bengkol, Bapangan, Saripan, Patrojoedan,
Djahakoelä, Satoesan, Boeloe , Bagoesan, Plajaran en Karang-
waroe, allen op de gewone wijze van hout en bamboe gebouwd.
Het wemelt er van vreemde Oosterlingen: Chineezen, Bengaleezen,
Arabieren, Perzen, Boegineezen en Maleiers, waarvan velen de
door de Europeanen grootendeels verlaten huizen der eigenlijke
Kcta hebben betrokken. Nog steeds wordt er een uitgebreide
inlandsche handel gedreven, zijn de reede en de voor middel-
matige prauwen bevaarbare rivier, die de stad doorsnijdt, met
kleine inlandsche vaartuigen bedekt, en gaat er vrij wat om op het
groote marktplein, dat op den rechter rivieroever gelegen is.
Nog steeds staat er de inlandsche industrie op betrekkelijk hoogen
trap en handhaven de kästen makers, van ouds beroemd door
hunne tegen uiterst geringe prijzen met geheele scheepsladingen
naar Batavia verzonden meubelen van djatihout2) , de goud- en
zilversmeden, de kopergieters, de steen- en pottenbakkers en
de kalkbranders, die steeds een der belangrjjkste artikelen voor
Djapara’s handel leverden, in meerdere of mindere mate hun
ouden roem.
>) Roorda v. Eysinga, Ld. en Vk. III. III. 160; Kussendrager, Java. 273;
(Lauts), Handleiding tot de Aardr. v. N. O. I. bezittingen, nitg. door de
n v ’* A., bl. 67; Aardr. en Stat. Wdbk., art. Japara.