
De tocht werd nu voortgezet naar het dorpje Goea , gelegen
aan den zuidelijken voet van den Goenoeng Noengnang, eene
vervaarlijke massa van kalkrots, die met hare loodrecht opgerichte
banken een deel van den zoo even gemelden breukrand vormt. De
berg is doorgroefd van talrijke spleten en holen, waaruit de
inlanders, vaak niet zonder gevaar, vele eetbare vogelnestjes te voor-
schijn brengen. Ten noorden van dezen berg is ook nog de kalkgrot
Sanghjang Tikoro bezienswaardig, daar zij zieh weift over een
beek die in de Tji Taroem valt, nadat deze door het kalkgebergte
is heen gebroken. Men kan zieh in de bedding dezer beek over-
tuigen, dat de vlakte van Radja Mandala bestaat uit horizontaal
liggende kalkbanken van dezelfde soort als die welke in lood-
rechten stand het steile grensgebergte vormen. Van dit punt
begaven zieh de reizigers naar Radja Mandala en keerden van-
daar naar Bandong terug, längs een gedeelte van den postweg
dat wij bij de reis van Bandong naar Tji Andjoer nader zullen
leeren kennen.
Uit wetensebappelijk oogpunt is de hier besehreven tocht van
v. Hochstetter bijzonder merkwaardig, omdat de weinige dagen
op dit zoo günstig terrein doorgebracht, genoegzaam waren om den
scherpzinnigen waarnemer te doen inzien, dat Junghuhn, door
geen onderscheid te maken tusschen de oudere en de jongere
tertiaire Sedimenten van Java, door voor alle kalklagen denzelfden
ouderdom aan te nemen, en* door de leer te verkondigen dat de
kalklagen altijd als het jongste lid der tertiaire Sedimenten optreden
en dus nooit door andere lagen van tertiairen oorsprong bedekt
worden,'in een reeks van onderling nauw samenhangende dwa-
lingen was vervallen. Von Hochstetter onderscheidt oudere kalken ,
die vele orbitoieden en numroulieten bevatten en debovenstelaagder
eoceene formatie vormen, en jongere kalklagen, die gedeeltelijk in
de mioceene, en ten deele, zoo het schijnt, in de nog jongere of
plioceene formatie te huis behooren '), en zijne resuftaten zijn door
en V k ., bl. 456, en de afbeelding ald. op pl. 79, en vgl. de Wilde, Preanger
Regentschappen, 139, die Sangbjang Heloet en Sanghjang Tikoro schijnt
te verwarren.
*) Zie Reise der Novara, Geol. Theil, II (1866), S.U3-152. Vgl. Yerbeek ,
Qeol. van Java. 291; Lorie, Bijdr. t. d. kennis der Jav. eruptiefgesteenten. 10.
hetgeen later is aan het licht gekomen, meer en meer bevestigd.
Wij hebben thans het zuidwestelijk deel der afdeeling Bandong
of het district Rongga leeren kennen; een tweede tocht
zal ons rondvoeren door de zuidelijke districten Kopo, Tji Soen-
dari en Bandjaran, waarin de bergen Patoeha, Tiloe en Malabar
gelegen zijn ’). Tot dat einde slaan wij den weg in die van
Bandong zuid-zuidoostwaarts loopt en rijden dwars over de vlakte
tot het op vijf palen van de hoofdplaats verwijderde Bandong
kolot of oud-Bandong, w a a r, tusschen de monden der Tji Ka-
poendoeng en Tji Sangkoewi, een veer is over de Tji Taroem.
Oud-Bandong ligt tegenover het noordelijk voorgebergte van den
Malabar, achter welks breede, met wildernis bedekte schouders
de donkere ribben en ravijnen van den ouden vulkaan naar zijn
met eeuwige wouden bekleede kruinen omhoog stijgen. Na de
rivier te zijn overgestoken hebben wij nog vijf palen in zuid-
zuidwestwaartsche richting, met de Tji Sangkoewi aan de rech-
terhand, af te leggen,. om, onder ’t genot van treffende vergeziehten
op den beurtelings wegschuilenden en in vollen Iuister te voor-
schijn tredenden Malabar, Bandjaran, de hoofdplaats van het
gelijknamig district, te bereiken. Dit dorp, net en welvarend
en met een fraaie aloen-aloen prijkend, ligt ruim 700 meters
boven de zee, op den noordwestelijken voet van dien eenmaal ge-
duchten, maar sedert eeuwen slapenden vuurberg. Van Bandjaran
gaat de weg westwaarts naar het 6 palen verder gelegen Sereang,
districtshoofdplaats van Kopo, en gewoonlijk met den naam van
het district genoemd. Deze plaats ligt aan de Tji Widai, wifer dal
wij stroomopwaarts volgen, om , na nog 8 palen te hebben afgelegd,
Widai te bereiken, doorgaans Tji Soendari genoemd naar het district
waarvan het de bestuurszetel is en dat zjjn naam ontleent aan
') Mijn voornaamste leidsinan op dezen tocht is Groneman, Bladen enz.
168 vv. Jammer dat zijn tocht door dit geborgte reeds van 1859 dagteekent.
Evenals Groneman behoud ik ook de gewone schrijfwijze Patoeha en Malabar,
ofschoon Dr Bleeker ons , in N. T. v. 17. X. Y1. 360 , leert, dat denamen
Pa toewa en Ma lebar moeten luiden, en Oude vader, Breede moeder betee-
kenen In de Soendasche taal Wordt oud door kolot of sepoeh, breed door
roebak uitgedrukt. De woorden toewa en lebar zijn Maleisch, en kunnen toch
bezwaarlijk voorkomen in Soendasche^namen.