
de industriell die van den houtrijkdom afhankelijk zijn, allengs
schier geheel zijn weggekwijnd. Reeds in het laatst der vorige
eeuw waren de bosschen in den omtrek der hoofdplaats Rembang
zoozeer uitgeput, dat het hout met veel moeite en kosten van
verre moest worden aangevoerd. Te gelijker tijd werden de
djatibosschen längs de Solo-rivier, die zulk een schoone gele-
genheid voor den afvoer der houtwerken bood, geplnnderd ten
behoeve der scheepstimmerwerven van Grreaik. Toch werd onder
het Britsche tusschenbestuur nog bepaald, dat al het benoodigde
hout bij voorkeur uit Rembang moest getrokken worden, en ook
later moest hoofdzakelijk die residentie in de behoefte aan hout
voor ’s lands werken voorzien. In den Java-oorlog van 1825—
1830 werd ontzettend veel djatihout vermeid, maar nog nood-
lottiger voor de bosschen waren de maatregelen der Regeering
die, na de bevrediging, overal fabrieken tot bereiding van tropische
producten deden verrijzen. Werden elders de bosschen vooral
ten behoeve der suikerfabrieken vernield, in Rembang hebben
het meest de tabaksondernemingen het roekeloos verspillen van
djatihout in de hand g ewerkt').
Het zou belachelijk zijn ontbossching in het algemeen te ver-
oordeelen; zij is een onvermijdelijk gevolg van toenemende bevol-
king en voortschrijdende ontwikkeling van den landbouw. Maar
zij vordert beleid, overleg en matiging, zal zij eenig land niet
van het kostbaarst materiaal voor zijne nij verheid en den besten waar-
borg voor de instandhouding zijner vruchtbaarheid berooven. Dät
dit zoo laat algemeen is ingezien en de leesen der wetenschap
zoo weinig zijn behartigd, heeft aan vele landen onberekenbare
schade toegebracht. Ook in vele gedeelten van Java is dit tot
zekere hoogte het geval geweest, en de regeling van het bösch-
wezen van 1865, in 1874 door eene in vele opzichten verbeterde
’) Cordes, de Djatibosschen in Ned. Indië, in Tijdschr. v. h. A. G., D. I . ,
bl. 275, bij welk opstel eene overzichtskaart der djatibosschen in Kembang,
volgens de opneming in 1861—1863, is gevoegd. Eene hoogst belangrijke
monographie over het djatihout heeft dezelfde schrijver in het thans loopende
jaar (1881) te Batavia in het licht gegeven, onder den titel: „de Djatibosschen
op Java, hunne natuur, verspreiding, geschiedenis en exploitatie.“
vervangen, is niets te vroeg gekomen om groote nadeelen te
verhoeden. De günstige gevolgen dier regeling zijn onmiskenbaar.
Ofschoon ongetwijfeld nog wel het een en ander te verbeteren
v a lt!) , kan thans het boschwezen genoemd worden een belangrijke
, wel ingerichte en zoowel voor den Staat als voor particulieren
belangrijke tak van beheer. Terwijl de bosschen onder behoorljjk
beheer en toezicht zijn gesteld en de exploitatie aan vaste regelen
onderworpen is , kan zoowel de Regeering als het publiek zieh
veel gemakkelijker en op beter voorwaarden het noodige houtwerk
verschaffen, dan tijdens het vroegere wanbeheer, toen bij overvloed
van hout op stam en zelfs op de stapelplaatsen, de nij verheid
zieh vaak het noodige niet kon verschaffen, en trekt de Regeering
uit de boschexploitatie niet onbelangrjjke inkomsten, die in 1878
f 1,046,000 en in 1879 f 1,028,000 bedroegen.
Yan de Verdeeling der bosschen in djati- en wildhout-bosschen
heb ik reeds vroeger melding gemaakt2) ; in Rembang zijn de
laatste van zeer ondergeschikt belang, maar de djati-bosschen
des te belangrijker.
Met het oog op de djati-bosschen is Java thans in dertien bosch-
districten verdeeld, waarvan ddn de residentie Djapara omvat,
een de westelijke helft van Rembang of de afdeelingen Rembang
en Blora, een de afdeelingen Toeban en Bodjo-negoro, die de
oostelijke helft der residentie uitmaken. Yooral in Blora en
Bodjonegoro beslaan de djati-bosschen nog een groote uitgestrekt-
heid. In Rembang is een breede kuststrook er geheel van
verstoken. Eene opmeting der djatibosschen van Java , waarvoor
in 1860 eene Regeerings-commissie werd in dienst gesteld, bracht
aan het licht, dat in Rembang de uitgestrektheid der djatibosschen
2845 vierk. kilometers bedroeg. De vergelijking met
’) De exploitatie der djatibosschen heeft thans plaats door tusschenkomst
van particulieren, hetzij op dien voet dat zjj over het hout vrije beschikking
hebben tegen betaling van paebtsebat, hetzij in dier voege dat zij tegen
betaling van kap-, sleep- en vervoerloon het noodige hout aan het Gouvernement
leveren. De heer Cordes is van oordeel dat rechtstreeksche exploitatie
van Staatswege betere resultaten zou opleveren. Tegen dit gevoelen zijn gewichtige
bedenkingen geopperdin het T. v. N. I., Jg. 1881, Dl. I I ., bl. 231 vv.
3) Boven, bl. 148.