
aanblik der berggevaarten die men, bij helderen hemel, zieh in
alle andere richtingen aan den horizon ziet verheffen. Eerst
breidt in den onmiddellijken omtrek de Ardjoenä zijne trotsche
vormen voor u uit, omstuwd door den afzonderljjken bergtop van den
Indräkilä, den nabijgelegen Penangoengan en de lange Andjosmärä-
keten, die van de zuidwestelijke helling van den Walirang
westwaarts uitstraalt en het hoogland van Bakir en Ngantang
ten noorden omsluit, gelijk het aan de zuidzijde begrensd wordt
door den Keloet en den Kawi en de ruggen die ze verbinden.
Langs die beide vulkanen glijdt de blik verder westwaarts in
de richting van den breeden, gekartelden Wilis, die aan deze
zijde den gezichteinder bepaalt. Oostwaarts ziet men aan de andere
zijde der schoone hoogvlakte van Malang het Tenger-ge-
bergte verrijzen, waarin de Brämä zijne dampzuil omhoog zendt,
en kan men de verbinding van het Tenger-systeem met Java’s
hoogsten bergtop, den mächtigen Smeroe, gadeslaan, terwijl over
den verbindingsrug heen, in het verre, verre verschiet, de Jang
en de Raoen u nog een groet schijnen toe te werpen.
Daar wij het zooeven genoemde hoogland later, van Malang uit,
willen bezoeken, keeren wij thans uit de Ardjoenä-streken naar
Gempol terug, om in de eerste plaats de wegen te leeren kennen
die vandaar naar Bangil en Gempeng voeren. Ware er
geen bijzondere reden om met deze wegen kennis te maken, dan
konden wij ook rechtstreeks van Pandakan naar Bangil gaan,
längs een weg die in noordoostelijke richting derwaarts voert,
en met den weg van Gempol naar Pandakan en den postweg
van Gempol naar Bangil een bijna gelijkzijdigen driehoek vormt.
Yan deze drie wegen zijn namelijk de eerste en de laatsteieder
7 | palen lang; de derde is, zooals boven reeds bleek, i paal langer.
De postweg voert door de met sawahs bedekte alluviale vlakte,
längs de dorpen Patoek, Gondang legi en Toeren, en levert trotsche
gezichten op, eerst op het Ardjoenä-systeem, later ook meer en
meer op dat van den Tenger en Smfcroe. Dicht bij Gondang legi
gaat rechts een smal voetpad af naar d e , slechts weinige minu*
ten verwijderde desa Derma, waar, in een ouden koflSetuin, de niet
veel beteekenende overblijfselen gevonden worden van een tjandi
van gebakken steen, vermoedelijk uit den laatsten tijd van het
Mädjäpahitsche rjjk afkomstig. Men meent dat zij het graf is van
zekere Njai Rändä Derma, die in de omstreken van Gempol om
hare vroomheid en milddadigheid hoog geeerd was en van
wie de volgende legende verhaald wordt.
Een jongeling, van het zuiderstrand afkomstig, had zieh in het
district Gempol in dienst begeven van eene vermögende vrouw,
wier sawahvelden hij met den meesten ijver en toewijding bewerkte;
doch in weerwil van zijn noesten arbeid bleven de sawahs on-
vruchtbaar, en het geringe product was nauwelijks toereikend
om den onverzadelijken eetlust van den djäkä (jongeling) te
stillen. Dit had ten gevolge dat zijne meesteres hem ontsloeg en
hij aan prangenden nood werd prijs gegeven. In zjjn verlegenheid
zocht hij hulp en raad bij de rändä (weduwe) Dermä, die, met
zijn lot begaan, hem als een zoon in haar huis nam, onder voor-
waarde dat hij nu hare sawahs. bewerken zou. Zijn ijver was
even groot, maar de uitkomst was even bedroevend; slechts ledige
halmen werden weihaast op de akkers der weduwe gevonden. Doch
op zekeren dag ontdekte de djäka, met niet geringe verbazing, dat de
halmen, waarin voor eenige dagen in ’t geheel geen koren aan-
wezig was, geheel met goudkorrels gevuld waren. Hij sneed een
tompö ') vol van dit wondergraan, bracht het in de goeboeg 2),
en noodigde zijne meesteres om den schat te komen bezichtigen.
De plotseling zoo rijk geworden weduwe besloot een vijfde van
den oogst af te staan aan hen die bij het snijden van het graan
behulpzaam waren, en hieruit zou de gewoonte op Java ontstaan
zijn, om aan de maaiers een vijfde van de opbrengsl des akkers
als loon te geven.
Niet lang daarna kwamen te Gempol zeven djoeragans (koop-
lieden) van Borneo, die dwaas genoeg geweest waren in den
pasanggrahan van de desa Djago al hun geld in hanengevech-
ten en weddenschappen te verspillen. De faam van den rijk-
dom der weduwe Dermä noopte hen bij deze goede vrouw hulp
') T6mp6 ia een ronde, van bamboe gevlochten rjjstkorf, waarvan de inboud
in versohillende streken zeer verschilt.
2) Waohthuiaje op den akker.