
genoemde districten zjjn alleen vruchtbaar en goed bevolkt in
het noorden, in de nabijheid der Solo-rivier. Daar liggen hunne hoofd-
plaatsen en vele andere dorpen, door njstvelden omringd en
door groote wegen verbonden. De veel grootere zuidelijke helft
dier districten is schier niets dan djatibosch en wildernis, maar
ook het djatibosch bevat weinig zware stammen, en vooral in
Bowernä is het van zeer geringe waarde. Over eene oppervlakte
van nagenoeg 70 vierk. kilometers bestaat dit district uit zeer
schraal en rotsig bergterrein, waarvan de onvruchtbare kalkbo-
dem begroeid is met dünne, kortstammige, schier voor alle
gebruik ongeschikte djati-boömpjes, hier en daar door eenige
plekken alang-alang-veld, nergens door veldcultuur afgewisseld ').
Dat in het zuiden van Bodjo Negoro, vooral in en om den berg
Pandan, op de grens met Madioen en Kediri, eenige Hindoe-
oudheden verspreid liggen , is ons reeds herbaaldelijk gebleken 3).
Hierbij kan nog gevoegd worden dat nabij Ngloejoe, een dorpje
niet ver van de zuidgrens van het district Temajang, een kleine
groep Hindoebeelden in het bosch gevonden wordt, uit een Doerga,
een Nandi en een paar twee-armige Ganesa’s bestaande.
Door deze bosschen en wildernissen voeren enkele voetpaden;
maar de eenige weg van beteekenis is die van Ngoempak, over
welks verbinding met Bodjo Negoro reeds met een woord gesproken
i s 3), naar Dander (6f palen) en vandaar naar Tritik, dat op den
oostelijken voet van den Pandan gelegen is , 191 palen van Dander,
maar slechts twee van de grens van Kediri en 6« van het eerste be-
langrijke dorp in die residentie, Redjäsä 4). De weg is tot Dander
een groote rjjweg, maar vandaar af slechts een paardenpad,
eentonig en in geen enkel opzicht belangrijk; wij volgen hem
dus slechts tot de genoemde plaats, die aan de vuurwellen in
hären omtrek een zekere vermaardheid verschuldigd is.
Dander heeft eene schoone ligging en was vroeger eene
badplaats voor de bewoners van Radjeg wesi, daar hier uit een
1866, II. 221; Gevers Deynoot, Herinneringen. 92; Buddingh, H. 0. I., I.
282. Vgl. over Bowernä boven D. I I , bl. 109.
') Cordes, de Djatibosschen op Java, blz. 133.
3) D. I I , bl. 109, en de verbeteringen op die plaats; boven, bl. 729 v.
3) Zie bl. 791. 4) Zie bl. 753.
kalklaag, die zeer fraaie kalk oplevert, eene frissche enheldere
bron te voorschijn komt. Yan Dander gaat men over een krön-
kelend voetpad, dat ongeveer 4 | paal lang is, in west-zuidwes-
teljjke richting naar de Kajangan api, de vuurwel, die te midden
van het djatibosch is gelegen.
De Kajangan api is een rond gat van ongeveer 8 meters
middellijn en ter diepte van nagenoeg drie meters kegelvormig toeloopende
; het is door omlegging met gebakken steenen tot een
soort van kom gevormd. In de diepte is de bodem gebarsten
en stroomt uit de spieet een brandbare gassoort, die een vlam
voedt van 5 ä, 6 voet diameter en die gemeenlijk ongeveer 4,
maar soms tot 9 ä 10 voet hoog opstijgt *). Om het gat heen
bespeurt men, nu in meerdere dan in mindere mate, een sterken
reuk van zwavelig zuur. In den regentijd is het gat met water
gevuld, waardoor het gas heenborrelt; de vlam is dan over
dag onzichtbaar, maar als men er een stuk hout in steekt, vat
dit onmiddeilijk vuur. Wanneer het water in het gat vermindert,
maar de grond beneden nog modderig is, wordt wel eens eenige
modder uitgeworpen, die ons echter het recht niet geeft van dezen
vuurpoel als van een modderpoel te spreken. Sommigen hebben
de gissing geopperd, dat het vuur dezer wel niet van zelf ontstaat,
maar dat, wanneer het is uitgedoofd, de inlanders hetuitbijge-
loof weder ontsteken; doch anderen meenen voldoenden grond te
hebben om aan de zelfontbranding vast te houden. Wij hebben
vroeger met hetzelfde verschil van gevoelen ten opzichte van het
„eeuwige vuur“ in Demak kennis gemaakt, maar tevens verno-
men, dat nauwkeuriger onderzoek daar het pleit ten voordeele der-
genen die aan menschelijke tusschenkomst gelooven, beslist heeft 2),
en dit geeft wel eenigen grond om van gelijk nauwkeuriger
onderzoek ten opzichte der Kajangan api gelijke uitkomst te verwachten.
Hoe dit zij, omstreeks 50 schreden ten westen van
de beschreven vuurwel is eene tweede, waarvan algemeen erkend
) Poerwä Leläuä vond de kom droog eil spreekt van een groot geraas
waarmede de vlam opsteeg tot eene hoogte van omstreekB 15 voet, zoodathij
aanvankeljjk meende een brandend huis te zien.
ä) Boven, bl. 515.