
Bedoek, Bagelen en Gangeng. In de eerste wordt het graf der
Njai Bagelen gewezen; de tweede, naar hare lingga-zuil genoemd,
gaf hären naam aan de geheele residentie; en te Gangeng ligt
Pangeran Djäjä Koesoemä begraven, een van het hofzijns vaders
gebannen Mädjäpahitsche prins, die de stichter werd van het
rijkje Banjoe Oerip, waarvan wij straks de overblijfselen zullen
bezoeken ’). Men is te Tjangkreb nog Blechts 2 4 paal van de
hoofdplaats van Bagelen verwijderd. Den vroeger vermelden weg
längs den anderen rivieroever volgende, bereikt men haar over
Poerwädadi, de tegenwoordige, en Djenar de voormalige hoofdplaats
van het district Djenar, en heeft men van Djagabaja
naar Poerwadadi 6, vandaar naar Djenar 1, van Djenar tot
Poerwaredja 7 palen af te leggen.
Poerwaredja ligt aan de Bagawanta, over welke hier een fraaie
steenen brug ligt. Tijdens den Java-oorlog waren hier een paar
schansen gebouwd, Brenkelan en Gedong Kebo genaamd, waarbij
eene onregelmatige en gedeeltelijk vrij onoogelijke desa lag. Na
de inlijving van Bagelen in het Nederlandsch gebied, werd deze
plaats, om hare schoone ligging in een vruchtbare vlakte en aan
een frissche rivier, tot de hoofdplaats der nieuwe residentie be-
stemd, en ontving zij den naam van Poerwaredja, „ontluikende
bloei“ s). De naam Gedong Kebo, veelal ten onrechte Kedong
Kebo uitgesproken, bleef echter eigen aan het ten zuiden der
stad aangelegde militair kampement, dat met casernes, cantines,
officierswoningen en hospitaal is toegerust, en waar ook in 1848
de pupillenschool voor onverzorgde kinderen van Europeesche
militairen werd gevestigd, doch, hoe goed ook overigens ingericht,
zoo siecht werd gehuisvest, dat op 12 Maart 1856 de drie ge-
bouwen, uitmakende de kaserne, gymnastie- en ambachtszaal
van het corps, bij een hevigen storm plotseling ineenzakten,
*) T. r. H. I. 1860, I. 207. Zie verder boven bl. 406 v.
") Poerwaredjä is de naam van onderscbeidene plaatsen op Java. Hij is
ontleend aan het Sanskriet en schijnt eigenlijk „oostelijk rijk“ te beteekenen
(zie Roorda, Jav. Wdbk. 187 b). De Javaan neemt het echter met die Sans-
krietnamen zoo nauw niet, en heeht wellicht inderdaad aan dien naam Poerwaredja
de in den tekst vermelde en door verschillende schrijvers opgegeven
beteekenis.
zoodat een sergeant en verscheidene pupillen ellendig omkwamen.
De overige leerlingen zouden, van alle woning verstoken, onder
den blooten hemel hebben moeten blijven, zoo met de officie-
ren en andere Europeanen hen bij troepen van 12 tot 14 onder
dak hadden genomen. De Gouverneur-Generaal, van de ramp
onderricht, gelastte de verplaatsing dezer nuttige innchtmg naar
Gombong, waar wij haar op het vervolg van onzen tocht door
Bagelen zullen aantreffen. Ofschoon Poerwaredja, tengevolge der
krijgsgebeurtenissen in 1S25 —1830 , een militair centrum geworden
was, heeft men echter spoedig afgezien van het plan om
er belangrijke versterkingen op te richten. E r is dan ook slechts
een klein fort of blokhuis nabij de rivier gebouwd, dat de wegen
naar Semanggi en Keboemen bestrijkt. Toeh heeft Poerwaredja
nog altijd een talrijk garnizoen, wat waarschijnlijk is toe te schrijven
aan de steeds voortdurende onzekerheid omtrent het voor Java
het best passende defensiestelsel. Men heeft er onder andere op
gewezen, dat, in geval van een oorlog, Poerwaredja de meest
geschikte plaats zou zijn voor de vestiging van de Hooge Regee-
ring, en dat het daarom raadzaam zou zijn reeds in vredestijd
haar' daarvoor in te richten. Zoolang men nu hiervan niet be-
paaldelijk heeft afgezien, is het natuurlijk dat men de zaken te
Poerwaredja laat zooals ze zijn, in de overtuiging dat, wel is
waar, de plaats waar het algemeen bestuur gevestigd is, bevnjd
moet blijven van het oorlogsrumoer en daarom geen hoofdpunt
der defensie mag wezen, maar dat zulk een plaats toch ook niet
geheel open en zonder wijkplaats mag gelaten worden.
Poerwaredja onderscheidt zieh door een ruimen en grootschen
aanleg; door een groote aloen-aloen, waaraan tegenover den
dalem van den Regent een fraai en uitgestrekt residentiehuis is
gebouwd, terwijl aan datzelfde plein in 1837 een groote, steenen
moskee gesticht is; door onderscheidene breede en fraai beplante,
met levende heggen bezoomde wegen en dwarswegen; door nette
inlandsche kampongs, en door een grootendeels uit steenen
huizen bestaande Chineesche wijk. De woningen der Europeanen,
deels aan de aloen-aloen, deels längs de voornaamste wegen, hetzij
van steen of hout gebouwd, zjjn wel is waar veelal eenvoudig,