
voor hären arbeid geschikt achtte en dus verkoos elders te planten;
hetzij omdat zij, volgens de nieuwe bepalingen omtrent den afstand
der tuinen van de desa’s, als Gouvernementstuinen moesten vervallen
en afgeschreven worden. Zij worden dikwijls aangevraagd door
inlanders die in het bezit van eenig kapitaal zijn, inzonderheid
door hadji’s, en men prijst de zorg waarmede zij onderhouden
worden, waartoe intusschen het van Gouvernementswege geoe-
fende toeziebt zeker niet weinig bijdraagt. De tweede soort zijn
de sorangan-tuinen (privaat-tuinen). Het zijn de voor de kof-
fieteelt aan inlanders afgestane woeste gronden, waarvan het
aantal al mede gedurig toeneemt, daar de aanvragen zeer worden
aangemoedigd door de bepaling, dat de ondernemer, als hij
gedurende vijf jaren stipt aan alle voorwaarden voldaan heeft,
erfelijk individueel bezitter wordt, waardoor dan tevens, volgens
de bepalingen der Agrarische Wet, de weg tot overgang in vollen
eigendom is geopend. Yervreemding van zulke tuinen aan
andere inlanders is slechts met vergunning van den Resident,
aan niet-inlanders in het geheel niet geoorloofd. De derde soort
eindelijk zijn de milik-tuinen (e ig en tuinen), waardoor men
verstaat de tuinen die door cultuurplichtigen op hun e ig e n
(soms echter slechts g e h u u rd e n ) grond zijn aangelegd en onderhouden
worden, boven en behalve den arbeid dien zij in de
Gouvernementstuinen te verrichten hebben. Deze vooral nemen
zeer sterk toe en schijnen nog wel de beste uitkomsten op te
leveren.
De opkomst dezer vrije cultuur dagteekent, zelfs in de . Pre-
anger, nog van een te kort verleden, om met zekerheid over
de resultaten te oordeelen; blijft zij, gelijk tot dusver, stand
houden en zieh uitbreiden, dan mag men in weinige jaren een
geheele hervorming der koffiecultuur in deze residentie te gemoet
zien. Reeds nu is de invloed op vele plaatsen merkbaar en wis-
selen in de koffiedistricten overal vrije tuinen de Gouvernementstuinen
af ').
’) Een goed overzicht van deze hervorming der koffiecultutir geeft de Louter,
Handleiding, 2e drnk, blz. 398| vv.
Wij bespeuren dit ook aan de koffieplantsoenen die de hellin-
gen van den Malabar en het daarmede samenhangend Wajang-
gebergte bedekken, maar niet minder ook, wanneer wij, van dit
laatste aan de Tji-tjalengkasche zijde afdalende, de Tji Taroem
oversteken om het gebergte te bezoeken dat zieh, aan hare over-
zijde, van den Rakoetak tot den Pepandajan uitstrekt. Ik moet hier
den lezer herinneren dat tusschen deze beide bergreeksen de hoog-
vlakte ligt waarop de Tji Taroem ontspringt, en waarin de rawa’s
Gede en Tegal Badoeng zieh door haar van het overtollige
water ontlasten '). Die hoogvlakte, naar het zuiden meer uitge-
breid, is tusschen den Wajang en de daar tegenover liggende
bergen Poentjak Tjai en Goewa schier tot een hoogdal ver-
nauwd. Het is op dit punt dat wij haar overtrekken om in de
eerste plaats de weinig bekende solfatara te bezoeken, die den
naam van Kawa Manoek (Yogelkrater) draagt. Deze kawa ligt
in het district Timbang Anten, nabij zijne grens met Tji Pedjeh,
op de oostelijke helling van den Goenoeng Goewa. Junghuhn zag
haar slechts in de verte, van den Goenoeng Goentoer af, waar
hij hare dampen omhoog dwarrelen en den door hare werking
verbleekten grond door het woud zag schemeren; maar zij werd
reeds in 1833 bezocht, beschreven en afgebeeld door de heeren
Muiler en van Oort. In 1842 werd de kawa onderzocht door
den heer Hasskarl. Op hem volgde in 1844 de heer P. J.
Maier, die, toen hij in 1852 zijn bezoek in gezelschap van Dr.
Bleeker herhaalde, de opmerking maakte dat de solfatara in 10
jaren tjjds aanzienlijk in omvang was toegenomen. Op vele'plaatsen
in bare nabijheid, die vroeger een vasten bodem hadden ge-
vortnd, hadden nieuwe instortingen plaats gehad, zoodat er nu
de vulkanische dampen ongestoord konden ontwijken en de ont-
leding van het gesteente gedurig voorzetten. De kawa heeft een
grooten omvang, minsteDs 4 paal in doorsnede, en bevat meer
*) Zie Dl. I , blz. 80. Zeer zonderling is het dat ergens bij de bronnenvan
de Tji Tjaroem, behalve eenige steenen, -* het overblijfsel van een oud bouw-
werk,— een zeer verminkt beeid, een groote steenen martavaan en een oud
stük geschut gevonden worden. Een eurieuse verzameling op die hoogte! Zie
T. v. H. I. 1871. IX. 238.