
is, en vermoedelijk ook gedurende de minderjarigheid van den
benoemde, worden zijne functien aan het Hof aan een anderen
pangeran opgedragen ‘).
Eene voorname plaats aan het Hof bekleedt ook de oudste
wettige broeder van den Soesoehoenan, die den titel voert van
Pangeran Kamisepoeh, en gesteld is over al de zonen, klein-
zonen en broeders des Soesoehoenans, die uit goendiks geboren
zijn. Yandaar dat dezen, als een lichaam met den Pangeran
Kamisepoeh als hoofd, den naam van Kamisepoehan dragen. Is
geen wettige broeder van den vorst in leven, dan moet natuur-
lijk een ander bloedverwant, b. v. een oom, als Kamisepoeh
optreden 3).
De vrouwen van het gezin des Soesoehoenans worden samen-
gevat onder den naam van Kapoetren, welk van p o e t r i ,
d. i. vorstendochter of prinses, afgeleid woord te gelijk ook het
vrouwenverblijf aanduidt, gewoonlijk, waar van Mohammedaansche
hoven sprake is, de harem genoemd. Deze bevindt zieh in het
binnenste van den Kraton; mannen, buiten den Yorst zelven,
worden daar nooit toegelaten en de dienst wordt er geheel door
vrouwen verricht. In den harem vindt men de verblijven van
’s Yorsten moeder, boven allen geeerd en den titel voerende
van Eatoe Ageng of Grootvorstin; voorts van ’s vorsten wettige
vrouwen; van zijne goendiks; van de weduwen zijner mannelijke
bloedverwanten; van al de jonge en nog ongehuwde vrouwen
die tot zijn familie behooren, en van de vrouwen die binnenshuis
bij den Soesoehoenan dienst doen. Ook verblijven daar de vor-
stelijke kinderen onder het toezicht hunner moeders, maar de
knapen worden vandaar verwijderd, zoodra zij de besnijdenis
hebben ondergaan. De geheele Kapoetren staat onder de bevelen
van eene vrouwelijke beambte van den hoogsten rang, die den
titel voert van Njai Mas Adipati Sedah Mirah. Zij heeft ver-
scheidene andere vrouwelijke beambten onder zieh, die op ge-
lijke wijze als de mannelijke beambten in rangen en klassen zijn
verdeeld, en als zij, gelijk bij sommige gelegenheden geschiedt,
den Soesoehoenan in het openbaar vergezellen, dezelfde kleeding ■
| Zie T. v. N. I. VI. 1. 335. -) Zie T. y. N. I. t. a. p.
dragen als de mannelijke beambten van gelijken rang, gelijk zij
ook op dezelfde wijze met landerijen bezoldigd worden. Wanneer
in de Kapoetren eenige strafbare overtreding plaats heeft, wordt
die door den vorst zelven, in overleg met de Adipati Sedah
Mirah, onderzocht en bestraft. Ook mag hierbij nog vermeld
worden, dat aan de Sri Menganti, de binnenste poort van den
Kraton, waardoor geen man onaangemeld mag binnentreden,
steeds eenige vrouwen de wacht houden, die onder de bevelen
staan van eene beambte harer sekse, wier hooge rang door den
titel Njai Toemenggoeng wordt aangeduid. Deze Njai moet allen
die een gehoor van den Yorst verlangen, bij hem aandienen en
binnenleiden, en alle voor hem bestemde boodschappen aannemen.
De wettige gemalinnen van den Yorst, die, volgens de wetten
van den Islam, nooit een viertal te boven gaan, voeren den titel
van Eatoe; de dochters door den Yorst bij haar verwekt, zoolang
zij ongehuwd zijn, dien van Eaden Ajoe, welken zij, als
zij huwen, met dien van Eatoe verwisselen. De goendiks, in
den grond als slavinnen beschouwd, hebben natuurlijk geen adellijk
praedicaat, maar hare dochters bij den vorst krijgen den titel
van Eaden Adjeng en worden door een huwelijk Eaden Ajoe.
De oudste harer krijgt, als bijzondere gunst, wanneer zij trouwt,
wel eens den titel van Eatoe, maar dan met toevoeging van
Alit of Angger, welke bijvoegsels altijd nog'een zekere minder-
heid aanduiden. Dezelfde titels die de dochters der goendiks
voor en na haar huwelijk voeren, dragen ook de kleindochters
en achterkleindochters van den Yorst uit wettige huwelijken geboren.
Yerdere vrouwelijke afstammelingen verliezen meer en
meer den adellijken rang en tite l, en worden bij afdalende trappen
Eaden Nganten, Eaden Mas Ajoe, Mas Adjeng, Embok Mas
en Embok Adjeng genoemd, terwijl bij de titels Eaden en Mas,
in plaats van andere epitheta, gewoonlijk E ä rä , d. i. maagd,
gevoegd wordt, wanneer zij door nog ongehuwden gedragen worden
').
De Mohammedaansche vorsten hebben altijd nevens zieh een
eersten staatsdienaar, aan wien zij hetzjj volkomen, hetzij bel)
Ygl. hier wat D. I , bl. 663—667, over den Javaanschen adel gezegd is,