
oversteken. Deze rivier heeft hier, nabij hären mond, eene aan -
zienlijke breedte, die op 600 voet wordt geachat. Men gaat haar
over met een drijvende brug tusschen Welahar en Selarang, een
weinig boven de plaata waar het kanaal beginfc dat haar met
de reede van Tjelatjap vereenigt, en dat men, den wegnaardie
hoofdatad verder volgende, steeda op eenigen afstand aan zijn
linkerhand heeft. In de monding ligt een eilandje, waardoor zij
in twee takken verdeeld wordt, maar er ia ook nog een kleine
uitwatering door een oostelijken zijarm. Ofachoon niet zeer diep
is de Serajoe tot 12 palen boven de hoofdplaata Banjoemaa be-
vaarbaar, maar daar haar mond door de aterke branding onbruik-
baar wordt gemaakt, zou zij zonder het bedoelde kanaal voor
den afvoer der producten van weinig nut zijn ‘).
De ligging van Tjelatap, zoo bijzonder günstig voor den han-
del en voor de verdediging van Java, geljjk reeda bij onze
beachouwing van Java’s kuaten in het eerste deel van dit werk
werd uiteengezet 2) , ia echter hoogat ongunatig uit een aanitair
oogpunt, ten gevolge van het modderachtige atrand en den moe-
raasigen omtrek. Yooral in den westmoeaon heerschen hier kwaad-
aardige koortaen, ofachoon in de laat8te jaren door drooglegging
van een aanzienlijk deel van het moeraaaig terrein veel verbetering
ia aangebracht. In den tijd toen Tjelatjap nog onder de Javaan-
sche voraten stond, waa het een verbanningsoord, waar men
doorgaana van de ballingen niet lang laat had.
Onder het Nederlandach beatuur i8 Tjelatjap al apoedig geheel
van gedaante veranderd en eene der fraaiate plaatsen van Java
geworden. Zij ia door elkander rechthoekig snijdende wegen,
die veelal prächtige lanen vormen, in eenige langwerpige blok-
ken verdeeld, en wordt doorsneden door het meergemelde kanaal,
de Kali Seaoekan. Ten weaten van dit kanaal heeft men de
eigenlijke stad. De groote pasar ligt hier vlak aan den kanaal-
oever en ia omgeven door de Chineeache wijk. Yerder weat-
waarts ligt de paseban met de woningen Van den Assistent
■) Bleeker, T. v. K. I. 1850. II. 95, 98; Teysmann, t. a. p. 225. Vgl.
over de Serajoe en het kanaal D. I. 42, 91.
3) B1. 41—43.
resident en enkele andere Europeanen, den pasanggrahan
en den dalam van den Regent. Iolandsche kampongs omringen
de gemelde pleinen en gebouwen '). Aan de oostzijde van het
kanaal vindt men de Gouvernementapakhuizen en zijn twee ha-
venhoofden in de reede uitgebracht om het laden en lossen
gemakkelijk te rnaken. Ook liggen hier de gebouwen vereischt
voor de huisvesting en oefening van het talrijke garnizoen, dat
tevens in den dienat der op het eiland Noesa Kambangan te Karang
Bölong en Batoe Njapa opgeworpen veraterkingen en van de in
1878 eindelijk voltooide kustbatterij op de landtong van Tjelatjap2),
eenige minuten van de stad, voorziet. De versterking van Karang
Bolong behoort tot de merkwaardigheden van Tjelatjap en verdient
wel een enkel woord meer dan er in mijn eerste deel gevoegelijk
aan kon gewijd worden. Zij is gebouwd op de naar binnen ge-
keerde rotsige noordwestpunt van het eiland en bewapend met
granaatstukken van het zwaarste kaliber. Alle ruimten zijn in
de ievende rots uitgehouwen en daardoor van zelve bomvrij.
Aan de zeezijde ongenaakbaar, is zij aan de landzijde tegen
overrompeling beschermd door een hechten toren op den top van
‘) Bleeker, t. a. p. 96 v.; Buddingh, N. 0. I. I. 213.
2) Koloniaal verslag 1879, bl. 4. Ten gevolge eener opmerking van Prof.
de Hollander (vgl. zijne Land- en Volkenkunde , I, 3' druk, bl. 327), heb
ik in de verbeteringen op mijn eerste deel, die ik vöör het tweede plaatste,
den bl. 43, reg. 2 v. b ., voörkomenden naam Karang Bolong in Karang
Bandong veranderd; doch ik meen thans die verandering te moeten terug-
nemen. Het is mogelijk dat de geheele oostpunt van Noesa Kambangan eigen-
lijk Karang Bandong heet, ofschoon de topographische kaart van Banjoemas
dien naam tot de zuidoostelijke spits beperkt, bij welke de D. I , bl. 45, vermelde
rotsen gelegen zijn; maar dat er behalve Karang Bölong in Bagelön
ook een Karang Bölong op Noesa Kambangan ligt, en wel ter plaatse waar de
bedoelde sterkte gebouwd is, wordt door zoovele schrijvers getuigd, dat ik
het niet kan in twijfel trekken. Zie b. v. Bleeker, t. a. p. 97; Teysmann, t. a.
p. 213; de Vaynes van Brakell, de verdediging van Ned. Ind., bl. 270 v.
(welke sehrijver uitdrukkelijk onderscheidt tusscheu „de twee gelijkvormige
kapen , Karang Bölong Bagelön en Karang Bölong Noesa Kambangan“) ; d’Al-
meida, Life in Java. II. 240 (die bovendien van den naam Karang Bölong eene
verklaring geeft, die met het oog op de beteekenis van b ö l o n g in ’t Jav.
(namelijk gat ) , zeer aannemelijk is, waar hij zegt: „the name Karang Bolong is
derived from a röche percee, which stands prominently in the sea, a short distance
from the fort“). Vgl. ook de Topographische kaart en de kaart van Junghuhn.
Doch laat het zijn dat de naam Karang Bölong voor deze plants eigenlijk verkeerd
i s , dan heeft hij toch door het algemeen gebruik recht van bestaan gekregen.