
zijn, bij het aanschouwen van dit oord vaak in eene lofrede
uitbarsten, waarin Batavia als de tuin eener toovergodin, als
een altijd groen paradijs wordt geschilderd ').
Wij laten ons nochdoorde bedillers, noch door de lofredenaars
medesleepen, maar willen tot besluit dezer schets van de hoofdstad
van Neerlandsch Indie een oogenblik het oor leenen aan een
man die Batavia misschien beter dan iemand kende, en in hooge
mate de gaaf bezat om in weinige kernachtige woorden weer
te geven, wat hij met de onpartijdigheid van een ernstig geleerde
had waargenomen. Men vergunne mij eene enkele bladzijde uit
Bleeker’s Bijdragen tot de Gteneeskundige Topographie van Batavia
hier af te schrijvens).
„Wanneer gij het geheel van Batavia, zooals het thans is,
van eene hoogte overziet, zult gij, des onbewust, weinig vermoeden,
dat de hoofdstad van Nederlandsch Indie daar aan uwe voeten ligt.
Niet die ineengedrongenheid van hooge huizen, niet die uit
tallooze schoorsteenspitsen opwalmende kolenrook van gonzende
fabrieken, niet die menigte van trotsche domkruinen en toren-
spitsen, niet dat verdoovend, nimmer zwijgend geraas van uit de
holten der straten, niets van wat gij van een hoofdstad verwacht!
Stel u voor een nitgestrekten tuin van eenige u r e n ; omvang.
Verbeeld u dien bedekt met een net van hooger en lager geboomte;
verbeeld u dat net met groote mazen, en stel u die mazen
voor als ruime pleinen, als begraafplaatsen, als moestuinen en
sawahs, en gij kunt in uwe voorstelling van het tegenwoordig
Batavia niet falen. — Maar de gebouwen ? — Zij bevinden zieh
daar, midden in 'tgeboomte; zij verheffen er zieh niet boven,
maar verbergen zieh tusschen zijn lommer. Slechts enkele pu-
blieke gebouwen maken daarop een zeldzame uitzondering. Het
was ook het plan niet van Batavia’s nieuwere be.woners hunne
huizen steedsch te bouwen, samengedrongen, met hooge, trotsche
gevels. De oostersche smaak was er tegen, en de zoo dikwijls
door binnenaardsche werkingen beroerde bodem verbood het bo-
vendien ook verdiepingen op verdiepingen te plaatsen, wilde
>) Zie b. v. de Beauvoir, Java, Siam, Canton. 4.
s) Tijdschr. v. N. Indië, Y. 2. 650.
men zieh niet roekeloos het gevaar der aardbevingen verhoogen.
Daarom ziet gij — wij spreken nu vooral van de nieuwe stad,
— Batavia thans wel nederig, maar daarom toch niet minder
schoon en bevallig dan in vroeger dagen; daarom ziet gij het
thans als een onafzienbaren lusthof voor u , niet als een dor
stelsel van grauwe daken.
„ . . . . En dan, die bevallige afwisseling van tooneelen, die
ons in en om de hoofdstad wachten. Het heeft iets bijzonder eigen-
aardigs, dat saämgevlochten zijn van de wijken der Europeanen
met die der Chineezen en Inlanders. Het heeft iets innemend bekoor-
lijks, die eenvoudige bamboezen woningen der Javanen zoo bescha-
duwd en beschermd te zien door vijge- en tamarinde-boomen, —
boomen die den Maleiers heilig zjjn als hunne karbouwen, en
bemind als de sterkruinige kalappa’s '). Het heeft iets onuitspre-
kelijk bevalligs, het tooneel dat zieh aan u voordoet, wanneer
gij even buiten de grenzen der stad het oog laat gaan over die
groenende rijstvelden, die u overal omringen, die eene onafzien-
bare zee voor u vormen, waaruit gij h ie r de ontelbare graf-
heuvels der Chineezen, g in d s een kampong en- e ld e rs een
landhuis zieh als zoovele eilandjes ziet verheffen; altijd bedekt en
omringd met wat de vegetatie weelderigst en prächtigst aanbiedt,
altijd aantrekkelijk door de veelsoortigheid van vormen, doorrijk
geschakeerd groen. Zoo is het vooral westelijk en oostelijk van
Batavia. Maar zuidwaarts weven zieh de kampongs dicht ineen
en met hare toeneming is ook de plantenwereld des te rijker,
terwijl noordwaarts längs de reede de sporen van menschelijken
arbeid allengs verdwijnen en in en om de moerassen, waar de
natuur in hare samenstellingen en ontbindingen het werkzaamst
is , nieuwe rijen van plantenvormen zieh vertoonen, die, wel is
waar, minder aanzienlijk zijn, maar toch op bodem en atmo-
sfeer den gewichtigsten invloed oefenen.“
*) Kokospalmen, vulgo klappere.