
Voorkomen, en dat door zijne lichte kleur reeds op grooten afstand
in het oog valt. Zoo wordt eindelijk de zadel Oengoep-oengoep
bereikt, waar de reiziger wollickt kans heeft nog de orerblijfselen
eener hut aan te treffen, die zijne roorgangers tot nachtrerblijf
heeft gestrekt.
Yan Oengoep-oengoep gaat thans onze weg naar den Widädaren,
waarop de Kawah Idjen, de Idjen-krater, gelegen is. Tothiertoe
kan men te paard opstijgen; van hier af kan men slechts te
voet Toortkomen. De rib waarlangs men opklimt, wordt gedu-
rig smaller en steiler, de laatste 100 ä 130 meters lereren de
grootste bezwaren op. De dora wordt gedurig armlijker; zij
houdt echter eerst geheel op in de onmiddellijke nabijheid van
den krater. Op het hoogste deel ran den kegel liggen, nevens
andere lavabrokken, groote stukken groenachtige, half-verslakte
zwavel, van nieuwe uitbarstingen afkomstig, terwijl de zwarel-
damp duidelijk is waar te nemen. De inlanders dürren hier nauwe-
lijks den mond openen, om de rust ran den Dewa des kraters
niet te stören, en geren ook tegen de Europeanen raak aan hunne
bezorgdheid lucht.
Den kraterrand betreedt men zonder dat nog iets heeft doen
rermoeden welk een tooneel ran ijzingwekkende schoonheid men
plotseling zal voor oogen krijgen. Men stijgt op een smallen kam,
uit zand en rerharde asch gerormd, die met rrij gelijkmatige
hoogte om de kraterkolk heenloopt en slechts aan de westzjjde
door een diepe insnijding wordt afgebroken. Naar binnen dalen de
wanden 200 en meer meters buitengewoon steil, gedeelteljjk lood-
recht af. Alles is kaal en zonder een spoor ran plantengroei.
De kleur ran het gesteente is orer het algemeen wit, deels zelfs
glanzig, maar in horizontale strepen met grauwe, geelachtige
en roodachtige tinten afgewisseld. Op eene diepte ran weinig
minder dan 300 meters beneden het hoogste punt ran den rand
is de kraterbodem bedekt door een kalm meer, ran eigenaardige
groenachtig-melkwitte kleur, waarop groote, lichter gekleurde brok-
ken drijren, die men met den rerrekijker als zwarel herkent.
De witte wanden, het geheimzinnige meer, de hooguitstekende
Merapi, tot de kruin met tjemärä’s bedekt, het onbegrensde
uitzicht aan de eene zijde op de straat ran Madoera, — Bali
is hier achter den Merapi rerborgen, — aan de andere zijde orer
en tusschen de borengenoemde bergtoppen tot re r in den Zui-
der-oceaan, rormen een geheel dat in het grootsche ran den
indruk zelfs op Ja ra naüwelijks zijne wedergade rindt.
De ketel schijnt op den eersten aanblik bjjna rond te zijn;
wanneer men echter den kraterrand in noordeljjke richting ro lg t,
komt de elliptische gedaante allengs aan den dag. Aan de oost-
zijde ran het meer bespeurt men een klein roorland, waaruit
dampwolken opstijgen. Hier berinden zieh solfataren, en de plaats
wordt door de inlanders Dapoer, d .i. de keuken, genoemd. Toen
in 1858 Stöhr en Zollinger orer den scherpen kraterrand roort-
gaande deze keuken zöchten te bereiken, werden zij rerrast door een
boschje ran Albizzia montana Benth. — de Acacia rulcanica ran
Korthals — dat ran de buitenzijde in den kraterwand was inge-
drongen. Toen Zollinger in 1846 den krater bezocht h ad , had hi}
hier nog geen spoor ran plantengroei geronden, en de inlandsohe
gids rerzekerde, dat het boschje binnen tweejaren moest ontstaan
zijn, daar er nog niets ran te beBpeuren was toen h ij, twee jaren
te roren, dit punt roor de laatste maal bezocht had. Yoorbij dit
boschje, waardoor men zieh met het kapmes den weg moet
banen, wordt de helling ran den rand minder steil, en geren de
roren die er door erosie in geploegd zijn, eene niet al te bezwaar-
lijke gelegenheid om de solfatara’s naderbij te komen, ofschoon
ten laatste een loodrechte larawand aan Stöhr en Zollinger
den pas afsneed eer zij die bereikt hadden. Leschenault de la
Tour was in 1805 gelukkiger geweest. Door middel ran lange
ladders was hij tot de solfatara’s afgedaald, die echter toen
waarschijnlijk op eene andere plaats lagen, gelijk zij ook door
Zollinger bij een later bezoek in eene andere ligging geronden
en werkelijk bereikt zijn. Junghuhn heeft in 1844 den krater
slechts ran den zuidelijken rand gadegeslagen en dienrolgens
onnauwkeurig afgebeeld. Tot het meer zelf is nog geen Europeaan
afgedaald, maar een inlander heeft roor Leschenault daaruit met
een bamboe water geschept, dat later door Yauquelin geanaly-
seerd is.