
vat ’). Doch alleen de twee kleine, in het noorden naast elkander
liggende districten Tji Ringin en Men es — het laatste
ten oosten van het eerste tot aan de grens der afdeeling Pan-
deglang — zijn goed bevolkt en bebouwd. De veel grootere
zuidelijke districten Panimbang en Tji Bilioeng bestaan schier
geheel uit onbewoonde en ontoegankelijke wildernis en bevatten
slechts eenige weinige, meest zeer armoedige dorpen. De ver-
houding in welvaart tusschen de verschillende districten kan
eenigszins blijken uit het aantal hunner kampongs. Dit bedraagt
voor Tji Ringin 125, voor Menes 8 0 , terwijl de districten
Panimbang en Tji Bilioeng slechts 38 en 33 kampongs teilen,
ofschoon hunne uitgestrektheid minstens driemalen die der beide
noordelijke bedraagt.
Van Tji Ringin voeren twee wegen oostwaarts naar de
hoofdplaats van het regentschap Pandeglang. De noordelijke, een
groote rijweg, slingert zieh door het dal tusschen de bergen
Karang en Poelasari; de zuidelijke, een binnen weg, gaat over
Dagotjarek, de vroegere hoofdplaats van het Wester-regentschap,
naar de stille districtshoofdplaats Menes en zet zieh vandaar
voort om den zuidelijken voet van den Poelasari. Men kan wel
nagaan dat beide wegen rijk zijn aan natuurschoon; voor het
oogenblik echter moeten wij den blik wenden naar minder be-
voorrechte streken, om later bij ons bezoek aan het Midden-re-
gentschap tot den heerlijken omtrek van Karang en Poelasari
terug te keeren.
Zuidwaarts gaat van Tji Ringin een weg die , zieh langzamer-
hand meer en meer van het strand der Peperbaai verwijderende,
bij de kampongs Bama oediek — dus genoemd in tegenstelling
') Zie Dl. I. 3, 5, 23 v., 117. Poelo Panaitan was tijdens het Bantensch
Sultanaat een verbanningsoord. Aan de Kazuarisbaai, die diep in het Zuidwes-
ten yan het eiland doordringt, maar veel te open ligt om waarde Vöor de
scheepvaart ■ te bezitten, moet in het laatst der vorige eeuw eene kampong
gelegen hebben, die Samadang werd genoemd en een paar honderd zielen
telde. Zie ßoorda van Eysinga, Ld. en Vk. III. 2. 274. Missehien zijn er in
de laatste jaren ook weder kampongs verrezen. Wij lezen ten minste bij
Koorders, bl. 351, dat de bevolking der Dl. I , bl. 23, vermelde kampong
Djoengkoelan aan de Meeuwenbaai weder verloopen en naar Poelo Panaitan
verhuisd is.
met het aan zee gelegen Moeara Bama — en Tji Boengoer, over
de riviertjes Tji Bama en Tji Boengoer voert en op 14 J paal
afstands van Tji Ringin de hoofdplaats van het district Panimbang
bereikt, die dikwijls ook zelve met den naam van het
district wordt genoemd, maar eigenlijk Perdana heet. Zij is een
onaanzienlijke kampong, gelegen aan de vischrijke Tji Liman
of rivier van Panimbang') , en is ook te water te bereiken,
want men kan de vrij breede rivier tot hiertoe en zelfs nog iets
hooger oproeien, ofschoon daartoe, wegens.den snellen stroom , vrij
wat krachtsinspanning noodig is. De oevers zijn geheel met bosch
bedekt, en zelden komen menschen de rust verstoren waarin
hier talrjjke scharen van apen en fraaigevederde vogels hunne
dagen slijten. Eene enkele maal ziet men de sporen van een
lang verlaten hutje, schier geheel weder door den wilden plan-
tengroei overwoekerd. Onder de boomen die hier menigvuldig
voorkomen, verdienen de Sahadan en Langkap vermelding, pal-
men waarvan zieh de eerstgenoemde door zij ne aanzienlijke hoogte
en bijna cirkelronde waaierbladeren, de andere door eene sma-
kelijke kool onderscheidt2).
Van Perdana heeft men een afstand van 22 palen af te leggen
tot Soedimaniek, de hoofdplaats van het district Tji Bilioeng,
en ook weder zelve dikwijls door dien laatsten naam aangeduid.
Voerde reeds de weg van Tji Ringin naar Perdana door meestal
onbebouwde streken, slechts hier en daar door een kleine gaga
afgewisseld, en door dichte met vele tijgers bevolkte bosschen,
wier schaduw het opdrogen van het pad na den regentijd verhindert,
zoodat dit meestal een onafgebroken modderpoel is;
nog gebrekkiger wordt de weg die door schier onafgebroken
moerassen, omgeven door kreupelbosch en woeste alang-alang-
velden, en schaars door onbeduidende kampongs afgewisseld, tot
aan het Kendengsche gebergte voort, waarin Soedimaniek aan
een gelijknamig riviertje gelegen is. Dit riviertje vloeit een weinig
*) Zie Dl. I. 73.
s) Bik in T. v. T. L. en Vk. XVI. 265. De eerstgenoemde palm is waarschijn-
lijk Livistonia snbglobosa, die naar het oordeel van Miquel (Elora III. 59)
vermoedelgk niet wezenlijk van L. rotundifolia versohilt, de andere Arenga
obtusifolia (Miquel, t. a. p. 36).