
schade zooveel mogeljjk te hersteilen , doch in 1872 hebben zieh
weder zware schokken doen gevoelen, d ie , ofschoon zij geen zeer
belangrijke verwoesting aanrichtten, toch op nieuw hebben getoond
hoe weinig men op het duurzaam bestaan dezer werken rekenen
kan. Maar ook al deze bezwaren daargelaten, schijnt de vraag
geoorloofd, of op een eiland als Java eene vesting in het middenpunt
des lands op grooten afstand van de boofdplaats, op wier verdedi-
ging men naar het schijnt in de eerste plaats moet bedacht zijn,
wel ooit zoodanigen hinderpaal aan de bewegingen des vijands
kan in den weg stellen, dat men daardoor genoegzaam tegen vreemde
invasie gewaarborgd is. Het probleem der verdediging van Java
zal altijd een hoogst moeilijk blijven, zoolang de hoofdzetel der
Regeering te Batavia gevestigd blijft, en er heerscht tegen woordig
vrij algemeen een weinig bemoedigende twijfel, of men in de oplos-
sing van het probleem wel gelukkig is geweest.
Ambarawa, de hoofdplaats der naar haar genoemde adsistent-
residentie, bestaat uit de aan elkander sluitende desa’s Pandjang,
Ambarawa, Losari en Koepang, en ligt op nog geen paal afstands
ten noorden der vesting, aan den grooten weg van Bawen naar
Kadoe. Sedert de stichting der vesting is zoowel de bevolking
als het vertier er zeer toegenomen en wordt er een belangrijke
kleinhandel gedreven; doch behalve den grooten pasar levert de
plaats niets opmerkelijks op. In een afzonderlijke wijk, inet vele
nette steenen buizen, wonen er eenige honderden Chineezen, ter-
wijl er ook eenige Arabieren, Mooren en Bengaleezen gevestigd
zijn. Het getal Europeanen te Ambarawa zal 400 ä 500 bedragen.
Heeft Ambarawa zelf niets dat den reiziger bijzonder aantrekt,
des te overvloediger vindt hij het in de heerlijke omstreken, die
ook ons nopen, alvorens de residentie Samarang te verlaten, nog
eene denkbeeidige excursie te ondernemen naar de minerale wa-
teren van Banjoe Koening, het reconvalescenten-gesticht te Oenga-
ran en den top van den berg van dien naam, die van Salatiga
gezien onze belangstelling reeds zoozeer gaande maakte.
Om de bronnen van Banjoe Koening te bereiken kunnen wij ver-
scbillende .paden inslaan; ik meen het beste te kiezen door den
grooten weg naar Kadoe eerst een eindweegs te volgen en dan
alvorens de desa Djamboe te bereiken, rechts afslaande een noord-
waarts loopend pad te volgen, dat met steile hellingen naar den
Kendil voort. Deze bergrug, die niet meer dan een paal hemelsbreedte
van Ambarawa verwijderd is en zieh 300 ä 350 meters boven de
vallei verheft, biedt een gezicht aan dat onder de schoonste mag
gerekend worden die Java te genieten geeft. Het volkrjjke Ambarawa,
het kampement en de vesting ziet men aan zjjne voeten
liggen, en daarachter den blik over de vallei latende weiden,
ziet men ze als een schaakbord in vakken verdeeld. Hier wordt
een veld door karbouwen voor een nieuwen oogst beploegd, ginds
prijkt een ander met het lichte groen der jonge padibalmen, daar is
een derde in het donkerder gewaad van bet oudere rijstgewas
gebuld, elders een vierde geel gekleurd door de onder hun rijpen
last bukkende aren. Boschjes van vruchtboomen,, die de tot
doekoehs en desa’s vereenigde woningen der inlanders verbergen,
liggen als eilandjes daartusschen verstrooid. Blikt men dieper
den dalketel in , dan bespeurt men in zijn midden een uitge-
strekt grijsachtig veld, afgewisseld door groote waterplassen,
maar geheel van akkers en boschjes beroofd. Het is de rawa,
die door hare doodsebe kaalheid evenzeer afsteekt bij de niet
minder rijk bebouwde en bevolkte streek die zieh aan hare
andere zijde uitbreidt, dan bij die welke haar van Ambarawa
scheidt. Maar wat vooral dit gezicht zoo indrukwekkend maakt
zijn de grootsche bergprofielen die de overzijde van den dalketel
begrenzen; meer op den voorgrond de Kelir, de Wirägämä en
de Telämäjä, en ver in het zuiden de breede kruin van den
trotschen Merbaboe ').
Het pad vervolgende dat ons naar den Kendil voerde, komen
wij weldra uit op den voetweg van Ambarawa naar Taroekan,
die, terwijl hij ons steeds het genot van schoone vergezichten
biedt, zieh over de lagere hellingen van het Djamboe-gebergte
kronkelt. Ook te Taroekan kan men zieh weder in een heerlijk
vergezicht verlustigen: er bevindt zieh een pasanggrahan vanwaar
men het geheele gedeelte van Midden-Java overziet dat beschrel)
Bleeker in T. v N. I. 1850, I. 267.
III.