
zeewater te baden. Op het erf van eene der Europeesche wonin-
gen staat, of stond voor weinige jaren (want in den laatsten tjjd
is veel van dien aard naar Batavia weggevoerd), een groep
Javaansche beeiden, afkomstig van den berg Pandan en in 1823
door den resident de Salis hierheen gebracht, en bestaande uit drie
Ganesa’s , waarvan een met een menschengelaat, ofschoon de
neus tot een olifantssnuit is verlengd, verder een Doerga, twee
Raksasa's, een zittend vrouwenbeeld met doorboorde borsten,
zooals men meermalen op oude badplaatsen aantreft, een staand
vrouwenbeeld en een fraai afgewerkte lingga-zuil.
Grootendeels ten oosten, maar gedeeltelijk ook ten zuiden van
de Europeesche stad, liggen de inlandsche wijken; de woning
van den Regent met de aloen-aloen en moskee is ingesloten
tusschen de priesterwijk of Kaoeman ten westen, en de wijken
Pandean, Kasingan en Pandjoenan ten noorden, oosten en zuiden.
In de inlandsche wijken worden vele takken van Javaansche
nijverheid uitgeoefend, zooals het weven en batikken van hoofd-
doeken, sarongs en slendangs, het vervaardigen van karoeng.
matten en gemoeti-touw voor de visschersprauwen, het bereiden
van toeak, trasi, troeboek en kroepoek *). Ten zuiden loopt om
de stad een wandelweg die met bevallige bamboestruiken omzoomd
is en heerlijke gezichten biedt op de zee.
Rembang had in 1846, volgens Bleeker, eene bevolking van 200
Europeanen, 1300 Chineezen, 900 Arabieren, Boegineezen en
Maleiers en 8000 Javanen. Sedert is die bevolking ongetwijfeld
belangrijk toegenomen; de Europeesche althans kan men nu zeker
wel op het dubbel stellen. Hoe onaangenaam te Rembang ook de
hooge temperatuur en het gebrek aan schaduw zjjn, de plaats heeft
den naam van gezondheid en de levensbehoeften zijn er goedkoop *)•
') Dit laatste is een toespijs bij de rijst, bereid uit de binnenste vleesch-
aehtige deelen der buffelhuid, of ook uit visch, en broos in olie gebraden.
Troeboek is de tot een soort van kaviaar bereide kuit van Alauaa macrura.
2) Zie v. Hoevell, Reis, I. 129 w .; Buddingh, R. O. I., I. 269; Bleeker,
T. v. R. I. 1850, I. 43; Brumund, Verhh. v. h. Bat. Gen. XXXTTT 175;
Rengers, Dagboek in Bijdr. t. d. kennis der Red. en vr. kolonien, jg. 1845,
bl. 170, eu het plan van Rembang op de kaart der residentie van dien naam
in den Atlas van N. Ind.
Alvorens den postweg längs het strand te vervolgen, willen
wij thans van Rembang een uitstap doen naar de zuidwaarts van
die plaats gelegen districten, en den weg inslaan die over Soelang
en Karang-djati naar Blora voert. Langzamerhand rijst het terrein >
om allengs over te gaan in het heuvelland van Blora, dat eene
voortzetting is van het Soeräpati-gebergte tusschen Grobogan en
Pati. Het district Soelang, waarvan de gelijknamige hoofdplaats
8J paal van Rembang verwijderd is , heeft, evenals het ten
oosten aangrenzendePamotan, een schralen, steenachtigen hodem, is
weinig bebouwd en heeft daarom nog veel djatibosch behouden,
dat echter sedert lang van de kostbaarste boomen beroofd is.
Ten zuiden grenzen aan Soelang de Biorasche districten Ngawen
en Karang-djati, die in het noorden nog eene tamelijk samenhangende
djatibosch-streek bezitten, oostwaarts grenzende aan de
bosschen van Djepon, die thans n o g , zooals ons later bljjken
zal, de schoonste en rijkste van de residentie zijn. Wanneer wij
echter Karang-djati, de 141 paal van Soelang verwijderdehoofdplaats
van het gelijknamig district, naderen, zien wij de tamelijk
vruchtbare vallei van de Loesi-rivier voor ons, waar het bosch
grootendeels voor de rijstcultuur heeft plaats gemaakt. In dit
district ligt ook Blora, de hoofdplaats van het zuidwestelijk
regentschap. De weg van Karang-djati derwaarts komt, nadat
een paal in zuidwaartsche richting is afgelegd, | paal ten westen
van dien regentszetel uit op den weg die van Djepon naar Blora
gaat en zieh vandaar over de districtshoofdplaats Ngawen voort-
zet naar de grens van Samarang, in de richting van W irä sa ri').
De afstand van Blora naar Ngawen bedraagt 9, die van Ngawen
tot de genoemde grens 8£ palen. Blora is een kleine negeri op
den rechteroever der Loesi, nabij den zuidelijken voet der gemelde
kalkheuvelen, en levert niets opmerkenswaardigs op, of het
moesten de bamboezen hekken zijn waarmede er de straten zijn
afgezet *■).■ Daar ook het bezoek van Ngawen, dat een paar
palen rechts van de Loesi ligt, de moeite weinig beloonen zou,
*) Zie boven, bl. 509.
2) Bleeker, T. v. R. I. 1850, I. 43, 190 v.; v. Hoevell, Reis, I. 129;
Teysmann in R. T. v. R. I. XI. 125,