
ander geluid hoort dan den doffen weerklank zijner voetstappen,
zoo bedriegeljjk hol, dat hij gelooft over een geweifte gaan.“
Deze vlakte heeft zeker hare natuur ook thans nog niet ver-
loochend, en bestaat nog voor een groot gedeelte uit woeste
gronden en alang-veld. En toch heeft de industrie hier wonde-
ren gewrocht. Bij Djalantjagak voert de weg door een uitge-
strekten koffietuin, die zieh zuidwestwaarts uitstrekt in de richting
van de grot Tjoeroeg Rendeng, en nog geen paal verder längs
een groot notemuskaat-plantsoen, waarna hij weldra de grens
van Batoe Sirap en spoedig daarop het bed der Tjoepoenegara
bereikt, welke laatste verder noordoostwaarts een tweede, maar
minder romantische doorbraak door den herhaaldelijk vermelden
verheffingsrand vormt. Yan de grens van Batoe Sirap af beant-
woordt het plateau bjjna in het geheel niet meer aan Junghuhns
beschrijving. De weg voert längs schoone rijstvelden, en nu over
een met kort gras begroeiden heuvel, dan längs den benedenrand
van een groenen bergketen, naar de hoogte aan welker voet, 104
paal van Segala Herang, de groote en volkrijke kampong Tji
Salak, de hoofdplaats van het district, verhuld door groote boom-
groepen, gelegen is. Een breede laan van reusachtige wariengiens
voert, längs een reeks van net gebouwde en sterk omheinde wonin-
gen, die de duidelijke bewijzen van de meer dan gewone welvaart
dezer kampong toonen, naar de fraaie aloen-aloen, waaraan ook
een verblijf voor den landheer is opgericht.
De heer Hofland heeft veel voor de vermeerdering der welvaart
van deze streken gedaan, maar is daarin op uitnemende
wijze bijgestaan door twee achtereenvolgende Demangs of dis-
trictshoofden van Batoe Sirap, Baden Rangga Marta Joeda, en zijn
zoon Raden Madja Koesoema. De eerste, in 1856 gestorven, had
bijzondere zorg gewijd aan den aanleg van wegen en waterleidin-
gen en was onder andere de aanlegger van den rjjweg van
Boeka Negara, het zuidelijkste koffie-etablissement van het district,
aan de helling van den Boekiet Toenggoel, naar Bandong
in de Preanger, welke weg in 1847 geopend werd. De heuvel,
aan welks voet Tji Salak is gelegen, draagt op zjjn top een
eenvoudig monument, door den landheer opgericht boven het
gebeente van den trouwen dienaar, die 40 jaren lang het district
tot welzijn der bevolking had bestuurd. Op een klein
terras van zorgvuldig gewitte baksteenen is een marmeren tafel
opgericht, die met een eenvoudig grafschrift in vergulde Javaan-
sche karakters prijkt. De eerbied der bevolking openbaart zieh
in de offers die hier gedurig op de trappen van het terras
worden nedergelegd. Een heerlijk panorama beloont bovendien
de beklimming van dezen heuveltop. Aan alle zijden wordt de
horizon door zacht glooiende bergen gevormd, en uit den kra-
ter van den Tankoeban Prahoe ziet men een helder wit wolkje
rjjzen, dat onbeweeglijk zijn standplaats bewa a rt').
Op den terugtocht naar Segala Herang willen wij ook nog even
de straks vermelde grot bezoeken, die, zooals Junghuhn zieh
uitdrukt, de „lava-natuur“ van het plateau, in welks zuidwaarts
allengs oprijzende helling zij gevonden wordt, op het schoonst
openbaart. Hier is een plaats waar de grond is opengebarsten
tot een spieet, die noord-noordoostwaarts zieh verliest in een
hol, dat uit een boogvormig gewelf van 100 & 150 voet
diepte bestaat, en bij den ingang eene hoogte van omstreeks
30 voet heeft, die allengs tot 15 en 10 voet vermindert. Zij
bestaat uit blauw-zwarte bazalt-lava, zooals overal in Segala
Herang wordt aangetroffen J maar van het gewelf hangen tal-
looze lava-stalaktieten, die de gedaante van lange spitsen,
kegels, druiventrossen en takken vertoonen, loodrecht naar be-
neden, klaarblijkelijk ontstaan door de stolling die de door de
hitte verweekte lava onder het langzaam afdruipen onderging.
De naam dezer grot, Tjoeroeg Rendeng J), beteekent „aaneen-
geschakelde watervallen,“ waarschijnlijk omdat de stalaktieten
eenigermate het beeid van plotseling versteende watervalletjes
vertoonen.
Onze laatste tocht geldt den Tankoeban Prahoe, over welks
kruin de grens tusschen Krawang en Bandong gaat. In verband
met den Gouvernements-aanplant van kinaboomen aan zijne zui-
delijke hellingen, en inzonderheid ten gevolge der beklimming
') Ten Brink, t. a. p. 103 vv.
a) Niet g r in d in g , zooals Junghuhn schrijft, Java, II. 58.