
wisseld door de Baloentas, hunne wortels tusschen de koraalblok-
ken die in den moerasmodder rüsten, en de inlandsche bevolking
heeft in het gebergte een toevlucht gezöcht, om de miasmen te
ontgaan, die tot zeer in de nabijheid van Anjer de lucht verpesten,
en zeker ook de voorname oorzaak zijn van Anjers beruchte
ongezondheid ')•
Weinige plaatsen op Java zijn zoo algemeen bekend als Anjer,
want hare ligging aan het nauwst gedeelte van straat Soenda en
aan het voor de scheepvaart veiligste der beide kanalen waarin
deze hier door het eiland Dwars in den weg verdeeld wordt3), is
oorzaak dat zij jaarlijks d o o r honderden schepen wordt aangedaan,
die er zieh van drinkwater en andere ververschingen komen
voorzien. Nabij het op last van Daendels aan het strand aange-
legde fort, dat veel te groot voor zijne tegenwoordige bezetting
en als strandbatterij niet zeer doelmatig ingericht is , staat een
steenen huisje, gebouwd over een grooten gemetselden waterbak,
die door eene diep in het gebergte aanvangende leiding voort-
durend van versch water voorzien wordt en het overtollige naar
zee laat wegvloeien. Vooral aan deze inrichting heeft Anjer het
te danken, dat zoovele schepen — inzonderheid van vreemde
natien, want de Nederlandsche zetten meestal de reis onmiddellijk
naar Batavia voort — op zijne reede ten anker komen en aan
zijne inwoners de ruimste gelegenheid tot een voordeeligen handel
in levensmiddelen en allerlei snuisterijen bieden. Vooral de En-
gelschen moeten hier hunne zucht om een aandenken mede te
brengen van de vreemde plaatsen die zij bezoeken, niet zelden
duur bekoopen; want de Anjereezen verstaan uitnemend de kunst
om van de koopzucht en onervarenheid van den vreemdeling partij
te trekken.
Maar ook de enkel voorbijvarende schepen plachten te Anjer
niet ongemoeid te blijven. Nabij de ondiepe en nauwe, slechts
voor kleine vaartuigen bruikbare haven, die, tusschen het fort
en de waterplaats, zieh met hare uit geheide palen bestaande
hoofden een eind weegs in zee voortzet, staat een hooge warii)
T. v. K. I. VII. 1. 375 v. Vgl. Dl. I. 56, 71.
Tgl. Dl. I , bl. 5 en 25.
ngin, in wiens krnin vroeger een hutje tusschen de takken door-
schemerde, waartoe men met een bamboezen ladder opklom en
dat een vrij uitzicht over de geheele straat Soenda bood. Hier
hield een oppasser aanhoudend de wacht, om van alle in het
gezicht körnende schepen bericht te geven, waarna de havenmees-
ter de schepen praaide om hunne namen en die der passagiers
te vernemen, en de brieven te ontvangen waarvan spoedige
bezorging verlangd werd. Van die oogenblikken maakten de
Anjersche kadraaiers gebruik, om met hunne ranke, uit een enkelen
stam gemaakte vaartuigen, zoo vol geladen met ooft en gevogelte
en alles wat de begeerlijkheid van den matroos kan prikkelen,
dat er voor den schuitevoerder zelven nauw plaats in zijn prauwtje
overbleef, het schip van alle zijden te omstuwen. Daar kon de
vreemdeling zieh dan verlustigen in het gezicht van de verbazende
behendigheid der halfnaakte Anjereezen, die , onvervaard wanneer
hun schuitje omver sloeg en de gansche lading overboord viel,
in een oogenblik de kano weder wisten overeind te helpen en van
water te bevrijden, het drijvende na te zwemmen en het ge-
zonkene al duikende uit de diepte op te brengen.
Dit schouwspel, dat door de verhalen van honderd reizigers
zeker den meesten mijner lezers in zoo scherpe trekken voor den
geest staat, dat zij nauw gelooven kunnen het niet zelven aan-
schouwd te hebben, wordt steeds minder op de reede van Anjer
vertoond, naarmate de zeilvaart voor de stoomvaart moet plaats
maken. De stoomboot zet hären snellen en statigen koers naar
Batavia voort zonder zieh om de kadraaiers te bekreunen, en
brengt zelve de brieven sneller naar de hoofdstad dan dit van
Anjer uit zou kunnen geschieden. Ook in andere opzichten heeft
de geest des tijds verbeteringen aangebracht, wier waarde men
erkennen moet, al betreurt men dat er veel aan werd opge-
offerd, wat voor de verbeelding in een waas van poezie was ge-
huld. De schilderachtige hut in den waringinboom is verdwenen
en vervangen door een seinpaal, in 1867 opgericht in de nabijheid
van den lichttoren, die in 1851 op Java’s vierde p u n t1), niet
ver van Anjer werd gebouwd. Die lichttoren, van hout vervaardigd,
‘) Zie Dl. I. 24,