
die, in verhouding tot de beide aan weerszijden verrijzende berg-
gevaarten, aan het daartusschen liggende terrein bet karakter
eener vallei niet ontneemt, een oneindig beter punt voor een
gemeenschapsweg tusschen Buitenzorg en de Preanger biedt, dan
de bezwaarlijke pas over den Megainendoeng. Het is even on-
begrijpelijk dat men dit in Daendels’ tijd heeft voorbijgezien, als
het natuurlijk is dat men voor den aanleg van den spoorweg
van Buitenzorg naar Tji Tjalengka de richting door de zooge-
naamde Salak-vallei en verder via Soekaboemi, Tji Andjoer, Bandong,
heeft gekozen. De eenige riehting die daarnevens eenigszins
is in aanmerking gekomen, die van Tji Baroesa door de vallei
van de Tji Beet ’) naar de Tji Sokan, is bij een opzettelijk
onderzoek gebleken veel grooter zwarigheden op te leveren.
Dat een weg, die tusschen de hellingen van zulke kolossale
gebergten als de Salak en de Pangerango doorgaat, grootsche
gezichten moet opleveren, spreekt van zelf; zij hebben echter,
althans aan de zij de van den Pangerango, niets liefelijks. De
westelijke hellingen van dien berg zijn geheel onbewoond; men
zou er te vergeefs een koffietuin of desa of ook maar een enkele hut
zoeken. De woudgrens reikt tot dicht bij Tji Tjoeroeg, en de regel-
matig afdalende ribben hebben hier over eene groote uitgestrekt-
heid plaats gemaakt voor een chaos van woeste toppen en spit-
sen, getuigen van de ontzettende kracht die dit gedeelte van
den berg eenmaal vernielde en met puinbrokken van lava over-
d ekte2). Misschien is de verlatenheid dezer streek en de woeste
natuur van haar terrein, die ook voor den aanleg van den tegen-
woordigen weg vele viaducten, steenen bruggen en andere kunst-
werken noodzakelijk heeft gemaakt, de voorname oorzaak geweest,
waarom zij voor den aanleg van den postweg niet in aanmerking
is gekomen.
De Salak, die grootendeels in het Buitenzorgsche gebied is
gelegen, werd reeds vroeger door mij in hoofdtrekken beschre-
ven 3). Hij kan echter ook aan de Preanger-zijde, van Tji Tjoe-
]) Zie boven, bl. 95. 2) Junghuhn, Java, 2e uitg., II. 24.
*) Boven blz. 83. Hoe weinig ik daar ook over den Salak gezegd heb (en
in dat weinige ben ik geheel Junghuhn gevolgd), toch vree's ik nog te veel
roeg uit, zoowel als aan de Buitenzorgsche zijde, hetzij van
te hebben gezegd. De literatuur over den Salak is nog al nitgebreid, maar
hoe meer men er zieh in verdiept, op hoe meer moeilijkheden men stoot. Ik
geef hier een overzicht van de bekende onderzoekingen en beklimmingen en
de literatuur daarover, waarna ik een paar opmerkingen laat volgen.
1817. Beklimming door Prof. Reinwardt en den heer de Wilde. — De Wilde,
Preanger Regentsohappen, bl. 26—29.
1822. Botanische onderzoekingen op den Salak door Prof. Blume. — C. L.
Blume, Beschrijving van eenige gewassen, waargenomen op een toeht
naar den Salak, in Verhh. v. h. Bat. Gen. IX. 129.
1822. Beklimming door Kuhl en van Hasselt. — Uittreksels uit brieven van
Kuhl en van Hasselt aan Temminck en van Swinderen in Alg. Künsten
Letterb. 1823, n. 6—10.
1831. Beklimming door Macklot, Korthals, Müller en van Oort. — S. Müller,
Eenige oudheden van Java en Sumatra, in T. v. T. L. en Vk. v.
H.I., D. IV, bl. 112 vv. en PI. V enVI. Vgl. Junghuhn in T. v. K. I., I.
2. 492.
1838 Oct. Beklimming door Junghuhn. — E. J . , Goenong Salak, in T. v.
K. I., I. 2. 486—507; Junghuhn’s Java, I I , bl. 11—16 der 2e uitgave.
Vgl. Teysmann, Kritische Aanmerkingen op Junghuhn, in T. v. K. I.,
V. 1, bl. 494, en Junghuhn’s Kritiek op de Krit. Aanm. in een aan-
hangsel op hetzelfde deel, bl. 6.
1838 Xov. Beklimming door een gezelschap ongenoemde wetenschappelijke
mannen. — Uittreksel uit een brief medegedeeld door Junghuhn in T. v.
I. I. g. 495—501.
1841 Xov. Beklimming door Schwaner, in gezelschap van Zollinger, baron van
Lynden en Teysmann. H- C. M. Schwaner, Geologische uitstapjes in de
omstreken van Buitenzorg, voornamelijk op den Salak. Kat. T. v. K.I.,
V. 369—426; Zollinger’s Monographie over den Salak, n° VII (Togt
naar de solfatara), T. v. K. I., VI. 2. 164—176.
1843 Xov. Beklimming door Zollinger, de eerste maal (2—4 Xov.) in gezelschap
van Dr. Bleeker, barön van Lynden en Teysmann, de tweede
maal (15—19 Xov.) alleen. — H. Zollinger, Toclit naar den Salak, op
2—4 en 15—19 Xov. 1843, een monographie. T. v. X. I ., VI. 2. 141 X-
164, 3. 37—59.
Ik kan niet denken dat de Salak na 1843 niet meer beklommen i s , of
liever, ik acht het ontwijfelbaar dat beklimming van dien bergtop, gelijk van
zoovele andere, in de laatste jaren, in verband met de werkzaamheden van
den geographischen dienst, eene gewone zaak is geworden. Maar er is niets
over gepubliceerd en zoolang de topographische kaart van de Preanger zieh
nog laat wachten, zal, vrees ik , ook weinig van de resultaten bekend worden.
In de hier aangehaalde berichten is veel tegenstrijdigs en onvereenigbaars.
Een enkel voorbeeld: Junghuhn noemt den hoogsten top van den Salak
Goenoeng Gajak, of, naar een latere verbetering Goenoeng Gadjah (d. i. de
Olifantsberg); den Gagak, op de kaart van Raffles ten W. van den Perbakti
aangewozen, heeft hij te vergeefs gezooht, en hij vermoedt dat hier te gelijk
eene verwarring met den G. Gadjah en eene verbastering van den naam heeft