
waarts stroornon cn zieh met de Tji Dani verccnigcn. Deze
bergstroomen vormeQ op verschillende punten fraaie watervallen ,
waarvan inzonderheid die onder den naam van Lontar bekend
en in het zuiden van Sadeng gelegen een bezoek overwaardig
is *). Men kan dien van het landhuis van Tjampea uit gedeelte-
lijk met rijtuig en verder te paard over een golvend en bekoor-
lijke gezichtspunten biedend terrein in 2^ a 3 uren bereiken. Hij
wordt gevormd door de Tji Antan, een der schoonste van Bui-
tenzorgs rivieren. Het van den Salak afkomende water stuit aan
diens voet tegen een hoogen rotswand, en dringt zieh met on-
geloofelijke kracht door een spieet van drie à vier voet breedte,
om zieh in eene enkele zuil ter diepte van honderd en vijf voet
neder te störten. Onder kreupelhout en heesters half verscholen, ver-
toont zieh het sehuimende water in den val als een kolom van wollige
sneeuw, waarin de zonnestralen in prächtige kleuren gebro-
ken worden, terwijl het, de laagte bereikt hebbende, in millioenen
fijne droppels uiteenspat en met kracht weder omhoog wordt
gedreven, zoodat zieh, even als bij den Riukan-foss in Noorwegen,
een uit de diepte opstijgende kolom van rook schijnt te
vormen. De geheele omtrek is in de hoogste mate romantisch;
schier onmiddellijk na den val krijgt de Tji Antan van een andere
beek een ruimen toevoer van water, waarna zij huppelend over
keien en klippen hären mischenden weg vervolgt.
Doch het wordt tijd dat wij den weg van Tjampea naar Djasinga
verder volgen. Nergens zijn misschien de-sporen van de oude
geschiedenis en den ouden godsdienst der Soendaneezen menig-
vuldiger dan in de streek die wij thans doortrekken ; maar het
>) In het Aardr. en St. Wdbk. wordt, zoo het schijnt, dezelfde waterval
Tji Gamea genoemd, terwijl in „de Oosterling“ Lontar en Tji Gamea als
verschillende watervallen in de Tji Antan voorkomen. Ik kan.bg deze gele-
genheid de klacht niet onderdrukken over den ellendigen toestand onzer
kennis van dat deel van Java, dat uit particulière landen bestaat. Wie een
denkbeeid wil hebben van den aard van het materiaal waarvan ik mij voor
de beschrjjving der residentie Batavia beb moeten bedienen, vergelijke, wat
deze watervallen betreft, bet Aardr. en Stat. Wdbk. op de artikelen Lontar,
Sadeng Wètan, Tjampea, Tjiantang, Tjigamea ; S. Roorda van Eysmga ,
Beizen en Lotgevallen, I. 195; P .P . Roorda van Eysinga, Land- en Vk. III.
2. 306 ; Kussendrager, Java. 67; Büdding, Ned. 0. if 1.46 ; Oosterling, II. 2. 82.
zou vermoeiend zijn daar telkens bij stil te staan. Eerst laten
wij aan de rechterhand den berg Galoega liggen, waarop een
van .verre zichtbare koepel staat, en aan welks andere zijde
heilige steenen liggen, waaraan herinneringen omtrent zeke-
ren Rangga Gading, een zeer gevreesden geweldenaar uit
den tijd van Padjadjaran, verbonden zijn. Drie paal verder ligt bij
de kampong Tjomplang de daarnaar genoemde batoe Tjomplang,
een andere heilige steen, die ook als een zetel van Rangga Gading
wordt aangemerkt. Nu gaan wij de Tji Antan over en
bereiken den post Leuwihliang. Yervolgens de Tji Zaniki over-
trekkende, verwisselen wij het district Paroeng met het district
Djasinga, waarin wij , in de nabijheid van den post Penjamboengan,
den steen kunnen bezoeken, die de reeds vroeger vermelde *)
inscriptie van Djamboe draagt. Wij komen vervolgens in het dal der
Tji Doerian, zooals de Tji Kandi in hären bovenloop genoemd wordt,
welk dal Wer de scheiding maakt tusschen het Kendeng-gebergte
en de zoogenaamde Goenoeng Sewoe of Sariboe (de Duizend
bergen), een veeltoppig, eenigszins gei'soleerd heuvelland, dat
het middendeel der westelijke helft van het district Djasinga be-
slaat. Wij bevinden ons hier op het land Bolang, in Bolangilier en
Bolang oediek (beneden- en boven-Bolang) verdeeld, en vernemen
dat zieh op het eerstgenoemde deel een heilige grot bevindt met
door de natuur gevormde banken, waarop de inlanders zieh te
slapen leggen om in den droom ingevingen te ontvangen, die hun
tot nchtsnoer hunner handelingen kunnen strekken. Een beeldje
van Padjadjaran-type is in het midden op een voetstuk geplaatsta).
Op Bolang volgt het uitgestrekte land Djasinga, dat eenmaal
op het punt was van in het bezit van den Maarschalk Daendels
te geräken 3). Dit landgoed is nog grootendeels met zware wou-
den bedekt, waarin tijgers en rhinocerossen rondzwerven. Het
’) D. II. 45.
2) ®ramund> Verh- v- E. Bat. Gen. XXXIII. 74, vergist zieh stellig wan-
neer hg zogt; dat die grot tegen den Salak ligt. Bolang ilier ligt (zooals hij
seit zegt) rechts van den weg, en de grot is dus stellig in het Sewoe-gebergte
te zoeken. Is deze grot ook dezelfde als de stalaktietgrot aan den weg van
tJjasinga naar Paroeng, vermeld door Koorda van Eysinga, Reizen enLotgev.
1 1 1 en Land- en Volk. III. 2. 397? 3) Zie D. II. 575.