
Daar de grens tusschen de residenten Pasoeroean en Probolinggo
over den kam van het half kringvormig geborgte getrokken i s ,
behoort het hoogland dat er naar het westen door wordt afge-
sloten, evenals de Kapala zelf, eigenlijk in zijn geheel tot Probolinggo.
Is men nu van den Smeroe in het hoogland afgedaald,
dan ligt de weg naar Päntjä Koesoemä over den top van den
Djambangan. Het dal echter waarin wij ons bevinden, is te be-
koorlijk om er niet eenigen tijd in te vertoeven en een wandeling
te ondernemen naar het vriendelijk meer, dat tusschen den Ajek-
Ajek en den Kapala is gelegen. Dit is het meer van Koembälä,
dat op de kaart van Junghuhn, die het zelf niet zag, naar de
opgaven der inlanders niet geheel ju istis geplaatst'). Wij hebben,
om het te bereiken, van den benedenboschrand slechts eene wandeling
van een paar uren af te leggen, waarbij wij den Djambangan
aan de linkerhand laten en gedeeltelijk over den voet van den
aan de rechterhand verrijzenden Kapala voortschrijden. Een krans
van heuvelen slingert zieh om het meer. Wanneer wij deze bestegen
hebben, staan wij verrukt bij den vriendelijken aanblik
van den waterspiegel, die, omwuifd door de lommer van hooge
boomen, welke vlak aan zijn oever verrijzen, en waarvan vele, door
ouderdom omgevallen, den reiziger een heerlijke zitplaats aan-
bieden, het donker blauw des hemels weerkaatst. De heuvelen
zijn met een mollig graskleed bedekt en hunne kruinen met
dichte boschjes bekranst. Afdalende tot aan den meeroever is
men door die heuvelen tegen te ruwe winden, door het geboomte
tegen te feilen zonneschijn volkomen beschut, en kan men zieh
verlustigen in den rijkdom van dierlijk leven waarvan dit schoone
plekje wem eit, en het voorheeld der kleine eenden, die in het
heldere water plassen en duikelen, volgen in het genot van
een verfrisschend bad. Welk een contrast met de woeste, sombere
tooneelen, die weinige uren te voren de top van den Smeroe te
aanschouwen gaf! Welk een lachende oase na den tocht door
de barre woestijn!
Na een wandeling om het meer, oostwaarts voortgezet tot aan
den plotseling ontzaghjk steil dalenden rand van het hoogland,
van waar wij Loemadjang overzien, in het zuiden omzoomd door
de schuimende branding van den zuider-oceaan, keeren wjj terug
tot het punt waar het pad over den ruim 3000 meters boven
het zeevlak stijgenden Djambangan voert, van welks top wij
nog eens vol bewondering den blik over het grootsche bergland-
schap laten weiden dat ons omgeeft. Vol majesteit is vooral
het gezicht'dat wij genieten, wanneer wij den blik uoordwaarts
wenden , waar wij half naast, half over den Ajek-Ajek, aan wiens
voet het beschreven meer glinstert, den Ider-Ider, zooals dezuide-
lijke rand van het Zandmeer genoemd wordt, daarachter de nieuwe
vulkaankegels die zieh uit het midden der Zandzee verhelfen, en
achter deze berggroep de hoogste spitsen van den noordelijken rand,
den Moenggal, Penanjaän en Poendak lemboe zien verrijzen.
Yan den Djambangan gaat de tocht benedenwaarts door eene
wildernis, begroeid met eene grassoort die ter hoogte van vijf
en meer voet met zware stengels opgroeit en, neergetrapt zijnde,
zoo glad is, dat men er slechts met veel inspanning op kan staande
blijven. Ofschoon het pad steil blijft, is het eene verademing
wanneer men de koffietuinen bereikt te midden waarvan Päntjä
Koesoema met zijn koffiepakhuis, op eene hoogte van omstreeks
900 meters, is gelegen. Yanhier kan men te paard den tocht
benedenwaarts vervolgen, totdat men, na 3£ paal te hebben
afgelegd, op den reeds | vermelden weg van Wadjak naar
Toempang uitkomt, waarna nog 3{ paal in meer noordelijke
richting ons laatstgenoemde desa, het hoofddorp van het district
Pakis, doen bereiken.
Toempang wordt vooral bezocht om den schoonen tjandi,
die, naar het gebucht waarin hij zieh bevindt, veelal Tjandi
Dja§$, maar toch ook dikwijls Tjandi Toempang wordt gehee-
ten, en elders uitvoerig door mij beschreven is 2). Het is
een goed bevolkte desa met rijke koffietuinen en schoone om-
streken, die haar zeer geschikt maken tot het middelpunt
van eenige uitstapjes. Terwijl men den Smeroe, die zieh hier
m al zijn grootschheid vertoont, in het zuidoosten ziet, verheft
>) Bl. 983. a, d . xi, w. n s .