
mate men zieh verder van Malang verwijdert. Nochtans staat de
koffiecultuur ook in het district Penangoengan op hoogen trap;
de geschiktheid der gronden en de vlijt der grootendeels Madoe-
reesche bevolking doet haar zulke goede resultaten afwerpen ,
dat het geheele district voor de Gouvernements-koffiecultuur
gereserveerd is j en geene voor den aanplant van koffie geschikte
gronden daarin in erfpacht mögen worden uitgegeven. Dit is
trouwens in Pasoeroean niets bijzonders; hetzelfde is voor alle
Malangsche districten bepaald, met uitzondering van die gedeelten
van Sengârâ en Gondang legi, die ten zuiden van de Brantas,
de Lesti en de Bambang gelegen zijn, en geldt ook voor de
BangilBche districten Pandakan en Poerwâredjâ en voor het
Pasoeroean sehe district Tenger. De landen Geboeg in Poerwaredja,
waarvan reeds vroeger sprake w a s1), die van Soemboel, Kembar
en Wânâsari in Karanglo en die van Djoengâ en Gangsiran in
Penangoengan, maken hierop eene uitzondering ; want op die allen
wordt inderdaad koffie gekweekt. Doch de uitgifte van deze percee-
len heeft plaats gehad vöördat de Regeering, bij Kon. besluit van
1 Oct. 1878 *), de grenzen der gereserveerde gronden voor deze
residentie bad vastgesteld3). De ondernemingen Djoengä en Gangsiran
liggen beide in de nabijheid van Batoe, de eerste ten
noorden, aan de zuidwestelijke helling van den Ardjoenä, de andere
ten zuiden, aan de noordwestelijke van den Kawi.
Op geringen afstand rechts van den weg van Malang naar
Batoe, en nagenoeg parallel daarmede, heeft zieh de Brantas haar
bed gegraven, en bij Pendem, 7 | palen van Malang, zondert
zieh van den weg een zjjpad af, dat, de Brantas snijdende, naar
Karang Plâsâ gaat en, vandaar westwaarts loopende, op den
weg van Malang naar Singäsari uitkomt. De naam der gemelde
desa herinnert ons natuurlijk bet menigvuldig voorkomen in deze
streken van den Pläsa-boom 4) , die bet landschap door zijne groote,
>) Boren bl. 950. ■) Ind. Stbl. n°. 139.
3) Het verwondert mij dat de heer Heering, die in den derden zijner
Malangsche brieren, in 1880 geschreven, zoo nadrukkelijk wgst op dd gevaren
die de Gouvernements koffiecultuur in Malang door de uitbreiding der particulière
cultuur bedreigen, met geen woord gewag maakt van de grenzen reedB
in 1878 door de Regeering aan deze laatöte gesteld. 4) Butea frondosa. lixb.
vuurroode, vlindervormige, in trossen groeiende bloemen verle-
vendigt, maar aan zijn soortnaam f r o n d o s a (d. i. lo o f r i jk )
geen eer aandoet, daar zijn gebladerte ijl en vooral in den bloeitijd
nauwelijks merkbaar is '). In de nabijheid van Pendem stroomt
de Brantas längs den voet van den Goenoeng "Woekir, een heuvel
die door zijn suikerbroodvorm de aandacht tot zieh trekt. Van
de desa Aroeman of Karoeman, die tusschen Malang en Pendem
ligt, wordt de volgende karakteristieke legende verhaald.
Een Javaan, wiens overleden vrouw hem een nog zeer jeug-
digen zoon, Aroeman geheeten, had nagelaten, had aan dit kind
een stiefmoeder gegeven, Ma Kaloan genaamd, die het op gruw-
zame wijze mishandelde. De knaap had dit eerst geduldig ver-
dragen, maar eindelijk aan zijn vader geklaagd, die intusschen
zoo verblind was, dat hij de partij zijner ontaarde echtgenoote
koos, en den jongen sloeg omdat hij de beschuldigingen niet
wilde intrekken. De vrouw wist eindelijk den gehaten zoon bij
zijn vader zoo zwart te maken, dat hij besloot zieh van zijn
kind te ontdoen en het, aan handen en voeten gebonden, in de
rivier wierp met de woorden: „Gij zijt het ongeluk mijns levens;
moogt gij mij nooit meer onder de oogen komen!“ — „Vader,
vader“ ! riep het kind, terwijl de stroom het medevoerde: ;/wij
zullen elkander zeker wederzien.“ Intusschen onderhielden een
visch en een krokodil elkander, lager in de rivier, over de
schaarschheid van voedsel op dat tijdstip, en toch lieten zij
Aroeman ongemoeid, die dit gesprek hoorde terwijl hij hun
voorbij dreef. „"Waarom verslindt gij mij dan niet?“ zeide hij,
„mij die, door mijn stiefmoeder mishandeld, door mijn vader
vervolgd, niets liever verlang dan te sterven! “ — „Keen, dat
mögen wij n ie t,“ was het antwoord, „gij blijft voor een groot-
sche bestemming bewaard.“ Daarop brachten zij den knaap naar
den oever, maakten de touwen los waarmede hij gebonden was,
en deden aan zijne voeten een paar waterschoenen, waarmede
hij op de rivier kon wandelen als op het droge. Aroeman
’) Het veelvuldig voorkomen van de Butea frondosa in deze atreken ia opge-
merkt door Rigg, Journ. of the Ind. Archip. III. 535, en logenstraftde meening
van Jungbubn (Java. I, 311), dat de boom alleen aan Midden-Java eigen is.