
rakteristieke trekken van dit bergland bekend te worden M.
Wanneer men längs den weg die van de hoofdplaats, een weinig
ten zuiden van den postweg naar Soerakarta, in oost-zuidoostelijke
richting door bet regentschap Kalasan voert, de van den Merapi
körnende Oepak overschreden heeft, komt men in het gebied
der voorbergen van den Goenoeng Kidoel, tusschen twee zieh
daarvan afzonderende dwarsruggen, den Goenoeng Idjoe aan de
linker-, den Goenoeng Blitaran aan de rechterhand. In de mimte
tusseben beide verheffen zieh vele kleine, geisoleerde, uit zachten
zandsteen bestaande heuvelen, als eilanden in den gestolden
lavastroom, met vulkanisch zand overspreid. Inzonderheid rijst
de steile Goenoeng Gompol dicht bij den weg van alle zijden
vrij uit de vlakte op. De Goenoeng Blitaran, wiens noordelijke
helling tot dicht aan dezen heuvel nadert, is längs de zijden
bedekt met dicht bosch, hier en daar door alang-alang afgewis-
seld, en waarboven zieh de kam als een witachtig grauwe,
uit evenwijdige lagen gevormde rotswand ter hoogte van 20 ä
30 meters verheft. Om den voet van den berg liggen eene
menigte puinbrokken van verbazenden omvang tusschen de ter-
raswijze aangelegde sawahs verspreid 2).
Yervolgt men den weg nog een weinig verder, dan staat men
bij de desa Pioengan, op omstreeks acht palen afstands van de
boofdstad, plotseling voor den steilen wand, die de grens van
het hoofdgebergte vormt, en längs welks voet zieh een riviertje,
de Kali Boentaran, kronkelt, in welks bed men de ontbloote
lagen van kalkhoudenden zandsteen en lichtkleurige mergel ge-
makkelijk onderscheidt. Längs een steil bergpad stijgt men over
dit laagvormig gesteente omhoog, tot men een 20 meters boven
het riviertje de daaroverheen gespreide trachietbreccie bereikt,
') Zij zijn ons bekend door Jnnghuhn, Reisen, S, 95—113, Java, 1,262—
276, 342—344, I I , 373—375, II I, 60 v., 326 v.; Teysmann, X. T. v. X.
I . , VIII. 260—266, en van Dijk in Jaarboek voor het Mijnwezen, I , 1, 149
w . , 188 vv. Overigens bestaat er, zooveel ik weet, over dat merkwaardig
land geen noemenswaardige literatuur. In den Atlas van Junghuhn’s Java vindt
men gezichten van den Goenoeng Sewoe en van de Zuidkust beoosten Rongkob.
') Junghuhn, Reisen, 90 w ., die ook nog een paar bladzijden aan een
verderen tocht door het Blitaran-gebergte wijdt.
waarvan de grens onmiddelljjk in het oog valt, omdat zij een
uitweg verleent aan längs den steilen bergwand afloopend bron-
water. Overigens is de gansche helling met prächtig bosch getooid,
slechts hier en daar afgewisseld met plekken die een lichteren
tint aan het daarop groeiende alang-alang ontleenen. Heeft men,
op eene hoogte van omstreeks 330 meters boven Pioengan, de
kruin van den rand bereikt, dan geniet men een verrukkelijk
gezicht. Naar het zuiden weidt het oog, zoover het reiken kan, over
het golvende hoogland van Goenoeng Kidoel, dat zieh vertoont
als een onafgebroken woud, hier en daar echter in diepe ketel-
vormige of langwerpige laagten afdalende, om zieh elders längs
de helling van een steilen rotskam tot eene hoogte van 600
meters te verheffen. Bükt men daarentegen terug op den afge-
legden weg, dan ziet men het bebouwde land voor zieh met
zijne lichtgroene rijstvelden, overal door het donkerder groen der
ontelbare dorpsboschjes getijgerd, tot alles te zamen wegsmelt in
het nevelig blauw dat aan den horizon den Merapi omhult.
Yan den bergrand voert de weg in zuid-zuidoostelijke richting
zachtkens afwaarts naar de 5 palen"verder gelegen desa Semingkir,
aan den zuider voet van het gebergte dat het noordelijk deel van
Goenoeng Kidoel bedekt, en waarover de grens met Soerakarta
getrokken is. De hoogste top daarvan, de Goenoeng Ngangleran,
waarnaar de heer van Dijk aan deze geheele berggroep den naam
van Ngangleran-gebergte heeft gegeven, verheft zieh, vlak ten
noorden van Semingkir, tot 680 meters en is uit trachietconglo-
roeraat en breccie gevormd. Bij Semingkir splitst zieh de weg.
Yolgt men oostwaarts den weg naar Nglarang, dan bereikt men
weldra de desa Ngalang, in welker nabijheid de piek ligt waar
men meende dat bruinkool gevonden werd, tot het onder-
zoek van den mijningenieur Arntzenius de illusie verstoorde ').
Wij volgen echter den aftderen tak van den weg, die zuid-
oostwaarts naar Wänäsari voert, de hoofdplaats van het regentschap.
Die weg loopt door uitgestrekte djatibosschen en gaat
bij Boender over de Kali Ojo, die zieh later met de Oepak