
worden besohouwd, de vierde, Sampang, als eigenlijk aan
Bangkalan ondergeschikt, slechts een onderregentschap uit-
maakt; en van die drie regentschappen is slechts een, Pamakasan,
geheel op den gewonen voet eener afdeeling van Java georga-
niseerd ') , terwijl in ' de overige nog eenige sporen van het
vroeger zelfbestuur der regenten, afstammelingen van de voor-
malige vorsten, zijn overgebleven. Echter is dat zelfbestuur bij
elke gepaste gelegenheid meer besnoeid, waartoe de Indische
regeering vooral genoopt werd door den vooruitgang die, sedert
de inlijving van Pamakasan bij het Nederlandsch gebied, in dat
gewest werd waargenomen, en die zeer günstig afstak bij den
kwijnenden toestand waarin de leenrijkjes Bangkalan, ofMadoera
in strikteren z in , en Soemenep verkeerden. "Wij hebben in het
historisch deel van dit werk de lotgevallen van Bangkalan tot
1847, het jaar van den dood des tweeden Sultans, leeren kennen
2). Zijne opvolgers moesten zieh weder met den ouden titel
van Panembahan vergenoegen, en toen in 1862 de eerste Pa-
nembahan van deze nieuwe reeks overleden was, achtte de
Indische regeering het dringend noodig, den staat van het rijk
in overleg met den bestemden opvolger in ernstige overweging
te nemen. Toen derhalve in Juni 1863 het bestuur door den
tegenwoordigen regent, Panembahan Tjäkra Adi-ning-Rat, aan-
vaard werd, geschiedde dit op voorwaarden waardoor de recht-
streeksche invloed van het Nederlandsch gezag aanmerkelijk
werd vermeerderd. Het recht tot belastingheffing, dat een rijke
brori van knevelarijen geweest was, werd op de Regeering over-
gedragen, die ten spoedigste daarvan gebruik maakte om eenige
voor handelsvertier en nij verbeid schadelijke heffingen , zooals de
verplichte heffing op den in- en uitvoer van goederen en vee,
bekend onder den naäm. van belasting der bandarijen, af te
schaffen, en andere verpachte middelen met de voor de Gou’)
Sedert 1858. Zie Ind. Stbl. van dat ja a r, n° 54. Mangkoe Adi-ning-Rat,
de laatste Panembahan van Pamakasan, stierf in 1842. Daarop werd tot 1853
het landje bestuurd door Pangeran Adipati Ar in Soeriä KoesoemS. Toen ook
deze overleden was, kwam het voorloopig onder Gouvernementsbeheer, totdat
eindelijk in 1858 de nieuwe regeling haar beslag kreeg. a) D. II, bl. 592.
vernementslanden op Java bestaande bepalingen in overeenstem-
ming te brengen. Het gemis dezer inkomsten werd den Regent
vergoed door de opheffing van onderscheidene op hem rüstende
bezwarende verplichtingen, en door eene maandelijksche tegemoet-
koming van f 5000. Yoorts nam de Regent op zieh, tot betere
handhaving van orde en veiligheid, zijn rijkje in acht districten
te verdeelen, en in elk district een wedänä te plaatsen, dien
hij niet langer, gelijk tot dusverre de gewoonte was geweest,
in landerijen en desa’s, maar in geld zou bezoldigen '). De Regeering
ging daarop over tot eene organisatie van het Europeeseh bestuur
van dit regentschap, waarbij het in twee adsistent-residents-
afdeelingen werd gesplitst. De afdeeling Madoera werd uit vijf
districten samengesteld: Bangkalan daja, Bangkalan tengah,
Bangkalan laoet, Balega daja en Balega laoet; de drie overige:
Sampang daja, Sampang tengah en Sampang laoet, werden tot
de afdeeling Sampang vereenigd; en terwijl in de eerste de
handhaving der inlandsche politie werd opgedragen aan den patih
van den Panembahan, wiens ambt de plaats van de te gelijker
tijd opgeheven waardigheid van Rijksbestuurder verving, is in de
tweede daarvoor een Onderregent of Ronggo aangesteld, wien
eene jaarwedde van f 3600 van regeeringswege is toegelegd 2).
Terwijl door deze maatregelen de toestand in het westelijk
deel des eilands aanmerkelijk werd verbeterd, liet die in het
oostelijk regentschap of Soemenep nog steeds veel te wenschen
overig. Toen de oude Sultan van Soemenep in 1854 overleed3),
verviel de hem als persoonlijk gunstbewijs toegekende titel. Een
zijner zonen volgde hem toen op, onder den titel van Panembahan
Nätä Koesoemä, en toen deze den 26sten Mei 1879 gestorven
was, werd het bestuur voorloopig door den Resident in handen
genomen, even als dit in 1853 ten opzichte van Pamakasan
had plaats gehad; en het_ laat zieh aanzien, dat ook hier de
tegenwoordige voorloopige toestand voor rechtstreeksch bestuur
door Nederlandsche ambtenaren zal plaats maken. Toen, na den dood
van den Panembahan, kwade praktijken van den Rijksbestuurder
’) Kol. Yersl. 1862, bl. 10; 1863, bl. 9 en 129.
■) Stbl. 1864, n° 53, 171. 3) Zie D. I I , bl. 594.