
tocht in andere richting aanmanen. Den grooten weg naar Dieng
verder volgende bereiken wij weldra het punt waar ons een
zijpad, slechts { paal lang, aan de beruohte mofette Pakaraman
brengt, naar welke de G. Tjimat, aan wiens helling zij gevonden
wordt, ook G. Pakaraman ') genoemd wordt. Men ziet hier een
min of meer kegelvormig bekken,. waar van de noordelijke rand
omstreeks 90, de zuidelijke omstreeks 30 meters hoogis, met wanden
die vrij steil en met den schoonsten plantengroei getooid zijn;
maar waarvan de vlakke bodem, omstreeks 15 vierkante meters
groot, geheel kaal is, omdat zieh hier, gelijk op zoovele plaat-
sen op Java s), vrij koolzuur ontwikkelt, dat, zwaarder dan de
dampkringslucht, boven den bodem blijft hangen, vooral wanneer
het, zooals hier, schier geheel aan de inwerking van den wind is
onttrokken. De gasontwikkeling is op deze piek zeer onge-
lijkmatig en thans over het geheel van weinig beteekenis. Yroeger
moet zij veel belangrijker geweest zijn, zoodat men hier door-
gaans eene menigte gestikte dieren vond; maar tegenwoordig. is
zij meestal zoo gering, dat de proeven die, ten gevalle der
reizigers, met kippen of honden genomen worden, gewoonlijk
mislukken. De piek rechvaardigt dus geenszina de vreeselijke
schilderingen die men in vele reisverhalen er van aantreft. Men
houdt haar voor het beruchte Doodendal, waarvan de Javaansche
overlevering zooveel weet te berichten, en welks verschrikkingen,
door zekeren Poersch3), een chirurgijn in dienst der Oost-Indische
Compagnie, ten breedste uitgemeten, de grondslag zijn geworden
van de overdrevenste voorstellingen, en zelfs den Engelschen too-
neelschrijver Colman Jr. de stof hebben geleverd voor een, gelukkig
blijeindend! drama 4). De bijzondere toegankelijkheid van de
’) B. v. door Horsfield en Junghuhn.
s) Zie b. v. boven bl. 223, 354.
3) B e t verhaut van Foersch werd in Ja n u a ri 1784 door zekeren Heydinger.
Hoogduitsch boekverkooper te Londen, medegedeeld in het „Universal Magaz
in e ,“ en daaruit overgenomen in de Nieuwe Ned. Bibliotheek, D. IV, St.
I I , en in de Vaderlandsche Letteroefeningen, D . VI, St. I I. De volledigste
mededee lin g omtren ta lle swa to v e r het Doodendal geschreven is , g a f Prof. G.
J . Mulder in het N atuur- en Scheikundig Arehief, D. V (Jaarg. 1837), bl. 242.
4) The Law of Java, het eerst opgevoerd in Covent Garden Theatre, Mei
11, 1822.
Pakaraman, die oorzaak is dat geen reiziger die den Dieng
betreedt, haar onbezocht laat, is zeker wel de reden waarom
hier het beruchte Doodendal bij voorkeur gezöcht wordt. Eigenlijk
schijnt het mij, dat de hierboven vermelde mofette Segäräwedi
op die onderscheiding al zooveel aanspraak heeft.
Het oudste mij bekende bericht omtrent de Doodenvallei wordt
aangetroffen in de Amoenitates exoticae van Kaempfer1), die de
Javaansche berichten welke klaarblijkelijk den grondslag van de
vreeselijke verhalen van Foersch uitmaken, in hären eenvou-
digsten vorm weergeeft. Reeds dit eerste bericht berust op de
verwarring van twee zaken: de opstijging van verstikkende gas-
sen in sommige holen en valleien van Java, en de vergiftigende
kracht van het sap van den Javaansehen giftboom, Antiaris toxi-
caria 3). De Doodenvallei wordt als de groeiplaats van den giftboom
gedacht, en de doodende werking van het koolzuur
wordt voorgesteld als door de uitwasemingen van den gevaarlijken
boom teweeggebracht 3).
Wanneer wij, na dit bezoek aan de Stikvallei den weg naar
Dieng tusschen de hellingen van den Tjimat ten noorden en den
zuidwaarts oprijzenden Goenoeng Nägäsari vervolgen, hebben wij
weldra het gebied van den eigenlijken voormaligen verheffings-
krater van den Dieng bereikt. Het zijn voornamelijk vijf hooge
bergtoppen, die met hunne verbindende ruggen deoverblijfselen
van den verbrijzelden en verbrokkelden kraterrand vormen: de
Tjimat ten noordwesten, de Prahoe ten noordoosten, de Srädjä
ten zuidoosten, de Bismä ten zuidwesten en de Nägäsari ten
*) Versehenen ln 1712; zie ald. b l. 575. 3) Zie D. I, bl. 152.
8) Eene historische bijzonderheid in D. I I , bl. 504, medegedeeld omtrent
het vonnis aan eenige vrouwen te Soerakarta door middel van h e t vergif van
Antiaris toxicaria voltrokken, s te u n t, zooals ik , tot mijn sp ijt, te la a t bemerkte
, in den grond slechts op het niet zeer vertrouwbaar gezag van Foersch.
Ik zie echter geen reden om daarom ook dat verhaal te verwerpen. Foersch
heeft vooral daarin gezondigd, dat hij alles wat de Jav an en verhaalden, voor
goede munt opgenomen en u it jjdelheid als resultaat van eigen onderzoek en
aansohouwing medegedeeld heeft. Bovendien Staat het bedoelde feit met de
verdichtseien aangaande de Doodenvallei in geen reohtstreeksch v e rb a n d , en
zou Foersoh z ie h , daar de Compagnie ook andere dienaren te S o erakarta h a d ,
door een verdicht verhaal van dien a a rd a an het gevaar hebben blootgesteld
van als leugenaar betrapt te worden.