
den Zuider-oceaan. Tot Litjin was het woud door rijstvel-
den, dorpsboschjes en koffieplantsoenen afgewisseld; vanhier af
strekt zieh het bladerdak onafgebroken over de hellingen van
den Idjen uit. Doch eer wg verder gaan is het noodig ons
een oogenblik bezig te houden met de namen en onderlinge
betrekking der bergtoppen die gezamenlijk het Idjen-gebergte
uitmaken.
Niet te Litjin, maar in het later door ons te bezoeken Raga-
djampi is het beste punt te vinden, vanwaar men, bij helderen
hemel, het gansche gebergte kan gadeslaan dat aan de zuidzijde
van het hoogland Gending Waloe de beide werkzame vulkanen
Raoen en Idjen verbindt, en een geheele reeks van kegelbergen
bevat, die ongetwijfeld allen eenmaal vulkanen waren. Op den
Raoen volgt naar het oost-noordoosten heen de uitgedoofde G.
Pendil, hoog 2370 m., dan in dezelfde richting de G. Rante,
die op 2640 m. hoogte geschat wordt, en op dezen de Merapi.
Rante en Merapi zijn met elkander verbonden door een zadel die
eene hoogte van ruim 1800 m. behoudt en Oengoep-oengoep
genoemd wordt, en over dezen zadel heen ziet men meer achter-
waarts nog een kegelberg uitsteken, die G. Pakpak genaamd is.
De Merapi behoort tot den Idjen in engeren zin, die uit twee
hoofdtoppen bestaat: de Merapi en de Widadaren. De Merapi
is 2800 meters hoog; de Widadaren, tot welken zieh thans de
vulkanische werkzaamheid van den Idjen beperkt, is het zuid-
westelijke voorterras van den Merapi en is niet hooger dan 2360
m. Al deze bergen zijn, van Rägadjampi gezien, in het donkere,
blauwgroene woudkleed gehuld; slechts de Oengoep-oengoep
spreidt lichtere, geelachtige tinten ten toon.
De wouden die men doortrekt als men van Liijin naar den
zadel Oengoep-oengoep opstijgt, bestaan aanvankelijk bjjna alleen
uit een reusachtige bamboesoort, wier halmen zuilenbundels
vormen en wier gevederde toppen zieh tot spitsbogen samen-
vlechten. Onder het groene gewelftreedt men voort zonder andere
hindernis dan de vele omgevallen en half vergane halmen, en de
tallooze orchideeen die in den papachtigen bodem geworteld zijn.
Op de hoogte van 660 meters zijn, ten behoeve der reizigers}
twee huisjes opgericht, die ter bescherming tegen het wild gedierte
met een hooge heining omtuind zijn. Deze plekheetDjibaAmbenda.
Nabij dit punt vloeit door een diep ingesneden kloof de Kali Pendot,
waar de ontblooting van het gesteente aan Stohr de gelegenheid
gaf om waar te nemen, dat onder dikke klei-, asch- en lapilli-lagen
een compact gesteente was gelegerd, dat hij als augiet-andesiet
herkende en dat hij beschouwde als het hoofdbestanddeel van den
vulkaan. Yan dit punt in oostelijke richting voortgaande, beklom
Zollinger in 1846 den Merapi; hij kwam op dien tocht door een
omgeworpen woud, dat hem grooter zwarigheden in den weg
legde dan hem nog ooit op zijne tochten waren voorgekomen;
het bleek hem dat ook de Merapi een oude vulkaan is , en dat
op zijne kruin de sporen van den voormaligen krater niet outbroken
'). De merkwaardigheden echter waarom het ons vooral
te doen is , zijn voor den reiziger even goed langs gemakkelijker
weg te bereiken.
Yoorbij de genoemde rustplaats zet zich het bamboewoud
nog eenigen tijd voort; het wordt echter meer en meer vermengd
met, en ten laatste verdrongen door Aren- en Pinang-palmen. Op
de hoogte van 953 m. verdwijnen op hunne beurt de Aren-palmen,
terwijl de slanke Pinang-palmen 2) meer met loofboomen vermengd
raken. Halverwegen tusschen Litjin en Oengoep-oengoep ligt
de rustplaats Sodong, vanwaar de steilte der helling aanmerke-
lijk toeneemt, en nog 400 meters hooger vinden wij, bij de kloof
der beek Linoe, die nogmaals gelegenheid biedt zich van den
aard van het gesteente te vergewissen, de laatste rustplaats,
Banjoe Linoe geheeten. Hier is de vegetatie weder geheel
veranderd en bestaat uit eiken en laurineeen, met orchideeen,
varens en baardmossen bedekt; later volgt een breede gordel
van hoog kreupelhout, waar tusschen vele boomvarens opschieten;
eindelijk een geelachtig alang-veld, waarop verstrooide tjemara’s
') S töhr, die Prov. Banjuwangi, bl. 6 9 , 81.
2) Bedoeld is de P in a n g o e ta n , door Miquel Plychosperma K&hlii genoemd,
en eene andere, minder hooge soort met zwaarderen s tam , door Stöhr voor
eene species nova gehouden (t. a. p. 70).