
verliezen, maar als Chineezen worden opgevoed, worden, in
weerwil hunner geboorte op Java, steeds tot de Chineesche be-
volking, en dus tot de Oostersche vreemdelingen, gerekend. Hoe
talrijk onder de Chineezen op Java de peranakans en hunne
afstammelingen moeten wezen, kan men het best opmaken nit
het betrekkelijk geringe overwicht der mannelijke Chineesche
hevolking op de vrouwelijke, niettegenstaande de sin-kee’s uit-
sluitend mannen zijn. Onder het bovengenoemd cijfer van 195,384
Chineezen op Java behooren 100,801 tot het mannelijke en dus
94,583 tot het vrouwelijk geslacht. Men zegt dat de peranakans
de energie der echte Chineezen missen, en daarom — ik spreek
hier van het standpunt der vroeger zoo algemeene, in den laatsten
tijd zeer getemperde Chinophobie — voor den Inlander minder
gevaarlijk en voor het Gouvernement minder te duohten zijn.
Reden te meer waarom het hard moest schijnen, dat zij nog
altijd als vreemdelingen beschouwd werden, en, in hepaalden
strijd met hetgeen in zulk geval in ieder land van Europa zou
plaats grijpen, van geslachte tot geslachte van het hurgerrecht
bleven uitgesloten.
Het is intusschen ontegenzeggelijk, dat in een gewest waarin
eenige duizenden Europeanen over vele millioenen inlanders
heerschappij oefenen, en eene breede klove de rechten en plich-
ten van het overheerschend en het overheerscht ras vaneen
scheidt, het bestaan en de uitbreiding van zulk een vreemd
element, dat door godsdienst, ta a l, zeden en geaardheid van
beide even ver verwijderd blijft, en zieh met geen van beide
verbroedert, tot moeilijke vragen aanleiding geeft. In het stre-
ven van de Compagnie en van het latere Cultuurstelsel naar
eene organisatie van den arbeid, waarbij aan ieder bestanddeel
der bevolking zijne eigene scherp afgebakende taak werd aan-
gewezen, werd ook aan het Chine'esch element een bijzondere
werkkring voorbehouden, en terwijl het binnen dien kring on-
misbaar werd geacht, werd naijverig gezorgd, dat het dien niet
overschreed. Men wilde niet meer Chineezen dan men noodig
h ad , en belemmerde hunne toelating of verzwaarde de voorwaar-
den van hun verblijf wanneer zij dreigdente talrijk of te mächtig
te worden. Men trok hen met de ééne hand tot zieh en weerde
hen met de andere. Men trok partij van hunne werkzaamheid,
hunne schranderheid, hunne onderworpenheid aan het gezag
waarvan zij den steun behoeven, maar waakte tegen hunne sluwheid
en hun overmoed als zij eenmaal tot eer en aanzien zijn gekomen ').
Maar men was niet strenger voor den Chinees dan voor den
Europeaan. Ook in de Europeanen verlangde men slechts gewil-
lige dienaren van het gezag en van het stelsel dat het geroepen
was in h e t' belang zijner meesters in Nederland te handhaven.
In sommige opzichten was aan den Chinees vrijheid van bewe-
ging gegund, waar de Europeaan aan sterke banden was gelegd,
en vaak hoorde men de klacht, die niet altijd ongegrond was,
dat de zonen der „Bloem van het Midden“ boven de Nederland-
sche particulieren werden begunstigd. De beperkingen waaraan
de Chineezen onderworpen waren, de hoofdgelden en de belas-
tingen op hunne speien en op hunne levensbehoeften die hun
werden opgelegd, moeten niet beschouwd worden als het uit-
vloeisel van bijzondere vrees of vijandige gezindheid ; zij maakten
slechts een deel uit van de stelseis die voor de opdrijving der
dividenden of van het batig slot onmisbaar werden geacht.
Eerst toen het Oultuurstelsel in verval raakte, den Europeaan
vrijer beweging werd toegekend en de particulière industrie de
vleugelen kon uitslaan, kregen de bepalingen die den Chinees
verhinderden met den Europeaan op gelijken voet te concurreeren,
een bepaald repressief en eenigszins vijandig karakter. Yroeger
deelde h ij, voor zoover zijne vrijheid belemmerd was, in het
algemeene lot; thans werd zijn toestand in sommige opzichten
exceptioneel. Terwijl de Europeanen zieh meer en meer vrij
konden bewegen, bleef de toegang tot de Preanger Regentschap-
pen, tot de Yorstenlanden en Madoera aan de Chineezen geweigerd,
en werd hunne opsluiting in afzonderlijke wijken gehandhaafd;
en ofschoon zij een ruim aandeel haddën in het particulier
landbezit dat uit den verkoop van landen in den tijd der
‘) Een lezenswaardig overzieht van de maatregelen sedert het herstel van
het Ned. gezag op Java tot 1860 ten aanzien der Chineezen genomen, vindt
men in het Aardr. en Stat. "Wdhk. van Ned, Ind., art. Java, blz. 614—637,