
de bewoners dezer streken de overblijfselen van bet te vuur en
te zwaard verwoeste Soepit Oerang l).
De köta Malang is het middelpunt van een net van wegen
die haar met de hoofdplaatsen der verschillende districten van
het Begentschap verbinden, en die inderdaad niet anders zijn dan
de verlenging der voornaamste straten die de köta zelve door-
snijden. Behalve den weg naar Pagentan, die tevens, door den
pas van Lawang gaande, de eenige rechtstreeksche verbinding
vormt met de noordelijke regentschappen, loopt een weg oost-
waarts naar Toempang, de hoofdplaats van het district P akis; een
derde gaat in zuidelijke richting naar Boeloe lawang, het hoofd-
dorp van Gondang legi, een vierde in zuid-zuidwestelijke naar
Kepandjan, het hoofddorp van Sengära, vanwaar hij zieh dan
verder westwaarts wendt naar de Kedirische grens, en ein-
delijk een vijfde in noordwestelijke riehting naar Batoe of Sisir,-
de hoofdplaats van het district Penangoengan, en vandaar, meer
recht westwaarts, naar Kaoeman, het hoofddorp van het district
Ngantang, om eindelijk, weder in noordwestwaartsche richting, een
ander punt van de grens van Kediri te bereiken. Deze beide
laatste wegen omvatten als twee armen den breeden kolos van
het Kawi-gebergte, dat zieh van het aan zijn oostelijken voet
gelegen Malang tot ruim 2300 meters boven die plaats en tot
2860 meters boven het zeevlak opheft. Yan den pasanggrahan
van Malang gezien, vertoont de Kawi zieh in al de majesteit
zijner grootsche lijnen. Het meest treedt hier de zuidelijkste top,
de Goenoeng Bitrang, op den voorgrond, dien men recht in het
westen voor zieh heeft. Meer rechts of naar het noorden vertoonen
zieh, een weinig terugwijkend, de beide hoeken van den Tjemärä
Kendeng, achter wiens gekartelden top zieh de kratermuur van
den G. Boedak, het hoogste punt van het geheele stelsel, en de
ten halve daardoor ingesloten vlakte van Oro-Oro verbergt ;nog
meer naar het noorden ontwaart men den G. BokongofKoekoe-
san, die eer een bergjuk dan een kegel is te noemen, en eindelijk,
dicht bij Batoe, de spits van den voorberg Panderman,
1) Zie over Koeta Bedah en Soepit Oerang D. IX. W. 113, 213 v., 248.
Zie verder Burer, t. a. p., bl. 17 -2 0 en 35, en Hageman, t. a. p., bl.65 en 66.
die de hoogte der overige toppen op verre na niet bereikt *).
De geographische dienst heeft ook op den Kawi zijn signaal
opgericht en de hoogte van den bergtop bepaald; maar van de
overige resultaten van zijn onderzoek is weinig bekend, daar
deze niet voor schriftelijke mededeeling aan het publiek bestemd
schijnen en de graphische voorstelling, zoolang de topographische
kaart van Pasoeroean ons blijft ontbreken, zieh tot het
kleine deel van het gebergte dat tot Kediri behoort, bepaalt. De
kennis van den Kawi heeft dus slechts weinig vordering gemaakt
sedert Junghuhn de uitvoerige beschrijving in het licht gaf van
de beklimming die hij in 1844, uitgaande van Blitar in Kediri,
ondernam, en waarbij hij van den top in noordoostelijke richting
naar Batoe afdaalde. Ik houd mij overtuigd dat het niet
onmogelijk zijn zou van Malang een meer rechtstreekschen
weg naar dien top te vinden; mij dunkt de cultuur, die zieh ook
vroeger reeds aan deze zijde van den berg tot veel grooter hoogte
heeft uitgestrekt dan aan zijne westzijde 3), en die in de laatste
jaren, waarin de kofheproductie van Malang met zulke reuzen-
schreden is vooruitgegaan 3) , ongetwijfeld zieh meer en meer heeft
uitgebreid, moet van zelve , tot zekere hoogte, de middelen daar-
toe geschapen hebben. Maar op onzen denkbeeidigen tocht zijn
wij toch genoodzaakt ons tot een der door Junghuhn gevolgde wegen
te bepalen, indien wij ons althans eenige voorstelling willen vormen
van de tooneelen die de Kawi oplevert. Het voorkomen der weste-
lijke helling hebben wij reeds bij onze omzwervingen door Kediri in
eenige hoofdtrekken leeren kennen 4); daarom zullen wij thans den
weg naar Batoe inslaan, om vandaar de noordoostzijde van den
Kawi te bestijgen.
Batoe is twaalf palen van Malang verwijderd. De weg derwaarts
kan met de schoonste in Malang wedijveren, en is , in weerwil
van het golvende, hier en daar nog al sterk stijgende terrein,
gemakkelijk te berijden. De berggezichten zijn even schoon als
afwisselend, de bevolking wordt echter schraler en de verhouding
van het bebouwde land tot het woeste minder günstig, naar