
Noenoek en 13 palen ten oosten van Bandong, een zijweg zieh
van den hoofdweg afzondert, die längs den voet van den Boekiet
Djarian, den Sembilan en het Gerimbi-gebergte *) in zuidooste-
lijke riehting naar het nog zeven palen verder gelegene Tji
Tjalengka voert. Die zijweg loopt weder grootendeels door het
Soemedangsche district Tandjoeng Sari en bereikt de genoemde
afdeelingshoofdplaats, die op eene hoogte van ruim 900 meters
boven het zeevlak gelegen i s , zoodra hij de grens der afdee-
ling waartoe zij behoort, overschreden heeft. Die plaats heeft
sedert de reorganisatie der Preanger in 1870 veel in beteekenis
gewonnen. Yroeger had zij reeds een zoutpakhuis, een koffiepakhuis
en een pasanggrahan; thans is zij ook de zetel van een assistentresident,
van een patih des liegents en van een landraad. Nog
meer zal zij in gewicht stijgen, wanneer zij, zooals het voor-
nemen is , door een spoorweg aan de eene zijde met Bandong
en van daar over Tji Andjoer en Soekaboemi met de lijn Bui-
tenzorg-Batavia, aan de andere zijde in nog niet vastgestelde
riehting met Tjelatjap in de residentie Banjoemas zal verbonden
zijn. Nu de lijn Soerabaja-Pasoeroean-Malang voltooid is, mag
men hopen dat eerlang althans aan de eerstgenoemde zoo hoogst
belangrijke verbinding de hand zal geslagen worden.
Yan Tji Tjalengka voort een weg in zuidwestwaartsche rich-
ting naar de districtshoofdplaats Madjalaja (eigenlijk Tji Bodjo),
vanwaar men over Tegal Man tri den pasanggrahan te Patjet aan
de noordelijke helling van den Malabar, met een prächtig gezicht
op de Bandong-vlakte, bereiken kan. Deze weg zou ons echter
terugvoeren naar de reeds bezochte streken van den Malabar
en Wajang; wij slaan daarom den nog meer belangwekkenden
weg in die van Tji Tjalengka in zuid-zuidoostwaartsche riehting
naar de hoogvlakte van Leies v o e rt2). Men trekt hier over een be-
zwaarlijken bergpas, die tusschen den Goenoeng Boedjoeng en
‘) Zie Dl. I , bl. 80 en 85, en Dl. II I, bl. 237. De hier voorkomende
namen worden zeer verachillend geschreven Yoor Sembilan vindt men ook
Sembilang en op de kaart in den Atlas van N. I. zelfs Sjndoelang; voor
Gerimbi heeft genoemde kaart Karoembi en Groneman, bl. 29, Karembi,
2) Zie Dl. I , bl. 83.
den Goenoeng Mandalawangi ') zoo steil omhoog klimt, dat zij
die zieh van een wagen bedienen, op onderscheiden punten een
voorspan van buffels behoeven. Maar de bezwaren van den weg
worden rijkelijk opgewogen door de schoonste afwisseling van
berg- en dalgezichten, waarbij men nu eens den blik vestigt op
de aan de linkerzijde tot eene hoogte van ruim 1200 meters
omhoog rijzende geisoleerde, koepelvormige, tot aan den top
begroeide bergen Kaledong en Haroemen, dan weder in de hui-
veringwekkende diepte eener wildbegroeide kloof nederziet, die
nog op de ontoegankelijkste plaatsen met enkele van het vroeger
bergwoud overgebleven reuzenstammen getooid is. Eindelijk gaat
het veelal bergaf in pijlsnelle, duizelingwekkende vaart, tot men,
na meer dan twee uren in den bergpas te hebben doorgebracht,
het 13 palen van Tji Tjalengka verwijderde Leies, de hoofdplaats
van het district Tji Kemboelan, binnenrijdt 4).
De vlakte rondom dit dorp is bedekt met heerlijke rijstvelden
en een grooten aanplant van kokos- en pinang-palmen; een kom
of vijver met helder bronwater, waarbij een pasanggrahan ge-
bouwd is, noodigt er den reiziger tot een verkwikkend bad, en
in de nabijheid van het dorp weit een milde bron, wier water
eene wärmte van 25° C. heeft, uit een spieet aan den voet van
een heuvel op en geeft het aanzijn aan de beek Tji Tjapar, die
zieh tusschen trachietsteenen van allerlei grootte hären mischenden
weg baant 3).
Wij hebben hier de zuidoostwaarts vooruitspringende dwarsketen
voor ons, die ten zuiden van Leies het plateau van Garoet ver-
nauwt en de vlakte van Leies eenigermate van zijn meer zui-
delijk deel afzondert. Die keten bereikt in den Goenoeng Agoeng
hare grootste hoogte, terwijl zij in den vulkaan Goentoer, den ge-
*) Deze Goenoeng Mandalawangi moet niet verward worden met den door Junghuhn
met denzelfden naam benoemden eruptiekegel van den Pangerango
(zie Dl. I, bl. 65 en 74). In het artikel Mandalawangi in het Aardr. en Stat.
Woordcnboek van N. I. zijn die beide bergen wonderlijk dooreengehaspeld.
Eeeds in de noot op bl 84 van dit deel ¡8 opgemerkt, dat velen den naam
Mandalawangi voor den eruptiekegel van den Pangerango voor verkeerd
houden. Ik kom daarop beneden nog terug.
2) Groneman, Bladen, bl. 29 vv. 3) Junghuhn, Reise. 196 ; Buddingh. I. 97.