
eene derde volgde te zeven uren bij het licht der mäan, twee
andere hadden plaats gedurende zijn verblijf op den top, en in
het geheel 15 gedurende de twee dagen die hij in de streek
van den Smeroe doorbracht. Zollinger was, terwijl hij zieh op
den top bevond, getuige van drie uitbarstingen, Heering van
vijf of zes ’). Die uitbarstingen kunnen bezwaarlijk in algemeene
trekken beschreven worden, daar de indruk natuurlijk zeer
verschillend is naar den graad van heftigheid, de windrichting,
den tijd van den dag en den afstand waarop men ze waarneemt. Ik
zal mij dus bepalen tot de opmerking, dat eerst de stilte plot-
seling door een gesis en geloei in den krater wordt verbroken,
waarna een aanvankelijk lichte, doch steeds dichter wordende
dampkolom opstijgt, en eindelijk, onder sterk gebrul, eene zwarte
rookmassa wordt uitgebraakt, die zieh rondwentelend met onbe-
grijpelijke snelheid omhoog vliegt. Zand en steenbrokken, door
de dampzuil medegevoerd , die des nachts in vuurgloed gehuld is ,
hoort men kletterend neervallen, maar zij komen voor het grootste
gedeelte weder terecht in de opening waaruit zij zijn opgerezen,
en slechts enkele kleine stukken worden over den kraterwand
heengeslingerd. Dat werkelijk in de tegenwoordige periode niet
veel vulkanisch puin door deze uitbarstingen over den berg ver-
spreid wordt, kan men daaruit besluiten, dat Zollinger in 1844
zonder moeite de flesch weervond die Clignett in 1838 onder
eenige steenen verborgen had. Zichtbaar blijvende gevolgen van
eenige beteekenis zijn dan ook niet aan deze uitbarstingen Verbünden.
Yan hevige, verwoestende eruptien van dezen berg,
die hare vernielende werking op grooten afstand deden gevoe-
len, is aan de Javanen niets bekend. Toch moet er een tijd
geweest zijn waarin dit terrein door titanische krachten is op-
gescheurd en vervormd en geweldige lavastroomen zijn uitgebraakt,
zooals, om niet meer te noemen, alleen reeds door de
vroeger vermelde s) ribben aan den zuidelijken voet duidelijk
bewezen wordt.
Wanneer men van de rustplaats op den Widadaren zijn weg
vervolgt, wordt de rüg waarover men voortschrijdt gedurig
smaller en steiler en krijgt eindelijk het karakter eener scherpe
zandgraat, die nauwelijks twee voeten breedte behoudt en aan
weerszijden door eene diep in het zand uitgespoelde kloof wordt
begrensd. Aanvankelijk ziet men nog een menigte welige strui-
ken, ofschoon de Casuarinen gedurig kleiner worden; maar gedurig
kaler wordt het pad, en tal van geknakte stammen, die aan
zijne zijden in het zand bedolven liggen, getuigen van zandstortingen
die het geboomte hebben medegesleept. Op sommige plaatsen
doet het pad denken aan de brug die naar Mohammeds paradijs
voert, en heeft men vrij wat koelbloedigheid noodig om niet te
duizelen bij de gedachte aan het gevaar waaraan men is bloot-
gesteld. Op eenigen afstand bespeurt men nog altijd het woud,
maar de zandwoestijn is meer en meer als met lange tongen
tusschen het groen ingedrongen of heeft eilandvormige groepen
geboomte overgelaten, die gedurig meer onder het aandringende
zand worden begraven.
Heeft men eindelijk de uiterste woudgrens bereikt, dan is men
het gevaarlijkste gedeelte van den tocht te boven , maar de moeie-
lijkheid schijnt eerst recht te beginnen. Men ziet hier den eigen-
lijken zandkegel voor zieh, die naar alle zijden gelijkmatig afdaalt
en nog niet, gelijk lager, in ribben met tusschenkloven verdeeld
is; slechts door een onnoemelijk aan tal kleine, onregelmatig door
elkander loopende groeven, die hun ontstaan aan hetafvlietende
regenwater te danken hebben, is de oppervlakte ruw en oneffen
gemaakt. Het geheel is een zandwoestijn, waarin geen spoor van
plantengroei te bespeuren is , maar een zandwoestijn in het gebied
der wolken. De helling bedraagt 33 graden, eene steilte die
voor den klimmer reeds groot bezwaar oplevert waar hij vasten
grond onder de voeten heeft, maar hier, uithoofde van de fijnheid
en bewegelijkheid van het zand, wanhopige inspanning vordert.
Gelukkig echter dat de moeielijkheid als men hooger komt eer
af- dan toeneemt; het fijnste zand ligt beneden, hoogerop iahet
meer en meer met steenen vermengd, en de grootste steenblok-
ken vindt men in de nabijheid van de kruin. Ofschoon de afstand
van de woudgrens tot den top niet meer dan 1500 meters bedraagt,
63*