
als volslagen wildernis, slechts op enkele punten afgewisseld
door kleine vlakten of plateaux voor rijstbouw geschikt en Verbünden
door paden, d ie , wegens de onregelmatigheid van het
terrein, uiterst bezwaarlijk waren, vooral wanneer hevige regens
den grond glibberig hadden gemaakt. Niet genoeg konden zij de
deugd roemen van de paarden in deze bergstreken, die hen
tot hunne verbazing veilig over de moeilijkste punten brachten.
Den berg Soebang hebben wij reeds op onze tochten door Tje-
ribon leeren kennen ’). De heeren de Lange en van Limburg
Brouwer vonden zij ne beklimnyng van de Banjoemasche zijde
hoogst bezwaarlijk, ofschoon zij daarin geholpen werden door
ruwe houten trappen, op de steilste punten aangebracht, en door
in de rots over eene lengte van 40 eilen uitgehouwen treden
nabij den top. Deze inriehtingen staan in verband met de bede-
vaarten die ook de bewoners van Daja Loehoer naar dezen berg-
top verrichten. De heer de Lange vond dien top verdeeld in
vier omwallingen, die naar het noorden hooger opliepen, terwijl
in het midden der zuidelijkste omwalling het goed onderhouden
graf van een heilige gevonden werd. Dit graf kon naar zijn
oordeel niet veel meer dan 50 jaren oud zijn; maar ofschoon
een weinig beneden den top nog de overblijfselen voorhanden
waren van de kleine woning en bet huisraad, die naar de meening
der inlanders tendienste van den daar wonenden kluizenaar gestrekt
hadden, plaatsten toch de Javanen, als naar gewoonte, zijnleeftijd
in de dagen van Mädjäpahit. Klaarblijkelijk is dit een geheel andere
heilige piek dan die welke de heer Wilsen op denzelfden berg
in de nabijheid van bet dorp Legok Herang bezocht.
Ook op den berg Mroejoeng, die slechts tot eene hoogte van
786 meters stijgt, werd eene heilige piek door den heer Lange
gevonden, bestaande uit een aanplant van andong ’) rondom
een bijzonder goed bewaarde joni. Hij verhaalt ons dat de inlanders
van hunne vereering dezer piek een geheim maakten,
') Zie boven, bl. 204. Ik beb daar de hoogte op omstreeks 1600 meters
gesteld, omdat de heer "Wilsen daarvoor + 5000 yoet opgeeft. De heer de
Lange vond echter slechts 1201 meters.
!) Bl. 372, noot 2.
maar dat het geboomte, ’twelk voor de oprichting van het
signaal gekapt was, zorgvuldig opgeruimd werd gevonden, zon-
der dat men ontdekken kon door wien dit was geschied.
Wat wij van deze open bidplaatsen in het westelijk deel van
Banjoemas lezen, stemt geheel overeen met alles wat ons omtrent
den eenvoudigen en kunsteloozen eerdienst der Soendaneezen
door het bezoek van talrijke heilige plekken in de Preanger en
Tjeribon bekend is. Inderdaad is dan ook de bevolking der
Dajaloehoersche districten nog geheel Soendasch ‘), evenals
die in de aangrenzende deelen van Tegal, en daaruit laat
zieh onder andere verklären, dat de rivieren nog het woord
Tji voor hären naam dragen. De meening ligt dus voor de hand
dat ook het eerste lid van Tjilatjap, zooals de naam der
bekende havenplaats op de zuidkust van Banjoemas, en van
het district en het regentschap waarin zij ligt, gewoonlijk door
de Europeanen wordt geschreven en uitgesproken, niets anders
zijn zal, dan dit bekende Soendasche woord. E r is echter in den
omtrek der bedoelde plaats geen spoor van een rivier Latjap
te vinden, de Javanen schrijven Tjßlaj ap en dat dit de wäre
vorm is sehijnt meer en meer te worden erkend ä).
Yan Sindeh (3 palen van Sidäredjä) gaat midden door het
district Tjelatjap en over de heuvels die de oostzijde der moe-
rassen omzoomen, een te paard bruikbare weg naar de genoemde
hoofd- en havenplaats. Wil men haar echter per as bereiken, dan
moet men een grooten omweg nemen, zonder zekerheid evenwel
van ook dan den weg overal bruikbaar te vinden, vöordat men
den 43 palen verwijderden post Sampang, aan den grooten weg van
Banjoemas naar Tjelatlap, heeft bereikt. Men gaat dan eerst van
Sindeh over Karang Poetjang, dwars door het district Pega-
>) Bleeker in T. v. 17. I. 1850. II. 98.
3) Tjelatjap, of Tjlatjap heeft den grammatischen vorm van een frequen-
tativum van t j a t j a p Zie Roorda, Jav. Gr. § 197. De grondbeteekenis
van t j a t j a p , zoowel in het Soendasch als Javaansch, sehijnt te zijn: u i t ,
door en door, t e n einde toe. Kan dus de naam ook samenhangen met
de ligging van Tjelatjap op een uitersten landhoek? Nu vind ik echter in
den jongsten Regeeringsalmanak den vorm Telatjap, dien ik meen ook wel
elders gelezen te hebben.