
ravijnen van Lembang gescheiden tuin te Nagrak 324,000 kina-
planten. Naast deze Grouvernementstuinen zijn thans in deze
streken ook de aan particulieren in erfpacht afgestane perceelen
Djajagiri, Pasir Ipis en Lembang met kiha beplant. Men mag
echter vermoeden dat de kina-cultuur, daar de boomen eerst na
vele jaren van aanhoudende zorg renten beginnen af te werpen,
wel altijd de behartiging der Regeering zal vereischen om niet
in verval te geraken. Deze cultuur wordt thans uitsluitend door
betaalden, vrij willigen arbeid der inlanders gedreven.
De kina-cultuur is niet alleen van onberekenbaar nut; zij zal
ook, bij toenemende uitbreiding, evenzeer als de koffieteelt, eene
nieuwe schoonheid aan bet Javaansche landschap bijzetten. De
Cinchona’s zjjn prächtige boomen, en het gebladerte der ver-
schillende soorten is zoo verschillend van vorm, dat een oninge-
wijde niet licht op het denkbeeld zou komen ze tot hetzelfde
geslacht te brengen. Deze hebben groote, gene zeer kleine, som-
mige breede en ronde, andere lange en smalle bladeren. Sommige
soorten groeien op tot groote boomen, terwijl andere niet meer
dan struiken mögen genoemd worden.
Ten slotte moet ik van Lembang nog vermelden, dat erlagen
van ijzererts gevonden worden, die echter, naar men meent, de
kosten en moeite der bewerking niet zouden loonen, en dat '4
palen ten W.N. W. van die plaats, nabij de grens van het district
Tji Lokotot, eene warme minerale bron wordt aangetroffen, die
de heer Philippeau, indertijd eigenaar van een te Lembang ge-
vestigd établissement voor de West-Indische koffiebereiding of
zoogenaamde natte pelling, ten gerieve der bevolking op eigen
kosten heeft doen indijken en met eene keurig nette badinrich-
ting heeft toegerust *). Lembang is ook de plaats vanwaar de
Tankoeban Prahoe het meest en het gemakkelijkst beklommen
wordt. De geheele weg kan te paard worden afgelegd en
voert eerst door de kina-tuinen en längs Junghuhns graf, waarop
’) Zie over Lembang en de kina-cultuur aldaar, Groneman, Bladen uit het
Dagboek enz. 110 v.; v. Rijckevorsel, Brieven. 324; Reise der Novara, II.
172 v.; Maier in N. T. v. N. I t , III. 471 w .; Teysmann, aid. VIII. 202;
de jaarlijksche verslagen over de kina-cultuur in hetzelfde tijdsehrift, en het
Kol. Verslag van 1878, Bijlage SS en VW.
eenige zijner vereerders eene witte zuil met een aan zijne nage-
dachtenis gewijd opschrift hebben doen plaatsen. Later komt men
door het prächtigste maagdelijke woud; maar wanneer men den
kraterrand nadert, vertoonen zieh hier en daar plekken waar de
boomen, onder de inwerking der vulkanische dampen, al hun gebladerte
verloren hebben. Deze invloed openbaart zieh evenwel zoo
ongelijkmatig, dat somtijds geheel bladerlooze boomen van alle
zijden omringd zijn door planten die in vollen bloem- en blader-
tooi prijken ’). Doch wij behoeven dezen tocht niet verder voort
te zetten, daar wij den zoo merkwaardigen krater reeds van de
zijde van Krawang hebben bezocht3).
Yan Lembang gaat een goede rijweg, negen palen lang, bijna
recht zuidwaarts naar Bandong. In den donkerkleurigen bodem
schitteren duizenden uiterst fijne ijzerkristallen in zwarte massa’s
opeengehoopt. Oude en verwilderde koffietuinen, naast andere die
nog rijke vruchten dragen, overvloedig bewaterde sawah’s, hier en
daar door djagong-, tabak- en koolvelden afgewisseld, dichte bundels
van geelgestreepte bamboestengels, wier lichtgroene looffestoenen
op het flauwste zuchtje wiegelen, steile ravijnen uit wier diepte
nu en dan dicht begroeide rotsen als-kleine eilanden oprijzen, en
de heerlijke vergezichten op de Bandong-vlakte en de hooge
bergketenen die haar teil zuiden begrenzen, leveren de bekoor-
lijkste verscheidenheid van tooneelen, gestoffeerd door mannen
en vrouwen, die producten of levensbehoeften naar beneden dragen
en zieh nu en dan verkwikken door een straal bergwater,
naar den weg geleid door een in den steilen kant gestoken
bamboe. De donkere aren-palmen, zoo overvloedig in de hoogere
bergstreken, maken meer en meer plaats voor het heldere groen
der klappers, naarmate wij de grens van het Reptunische voor-
gebergte naderen, totdat de bevallige theeplantsoenen van het
huurland Tji Oemboeloei't ons verkondigen, dat wij weldra den
') Bernelot Moens in N. T. v. N. I. XXVIII. 322 v ; Reise der Novara,
II. 178; Croockewit, Zes weken in de Preanger Regentsch., Gids, 1866, 111.
304 vv.
5) Zie boven, bl. 172 vv. Ik verzuimde daar de afbeeldingen van den Tankoeban
Prahoe en zijne kraters. te vermelden in Verhh. o. d. Nat. Gesch. d-
N. I. Bez., Afd. Ld. en Vk., pl. 74-77.