
levert, even als Tji Baroesa, vele kostbare houtsoorten. Evenwel
heeft ook hier de cultuur van rijst en koffie zieh meer en meer
uitgebreid. Uit geologisch oogpunt schijnt deze streek zeer be-
langrijk te zijn wegens de vele versteende overblijfselen van
planten en dieren, die er van den bodem der rivieren tot hoog
in het gebergte worden aangetroffen ').
Op het land Djasinga ligt aan de Tji Doerian en op kleinen
afstand van de Bantensche grens, de gelijknamige hoofdplaats
van het district. De rivier heeft hier zeer hooge oevers en schuurt
over een bed van keisteenen, waardoor zij een onafgebroken ge-
ruisch en geklater doet hooren. Overigens valt omtrent deze plaats
niets bijzonders op te merken, dan dat vandaar een weg over
de Bantensche grens naar Sadjira voert, die, zoo hij thans voor
rijtuigen bruikbaar is , eene aanmerkelijke verbetering moet on-
dergaan hebben sedert den tijd toen Ds. Buddingh hier zijn rij-
tuig, omdat paarden en buffels beide onbruikbaar bleken, door
uitgestrekte wouden, over steile bergspitsen en door diepe ravijnen
door een 30tal koeli’s moest laten trekken, die telkens op een
afstand van ongeveer zes palen door andere werden afgewisseld ).
DERDE HOOFDSTUK.
Banten. 3)
Wij hebben gezien dat het Bantensche rijk in 1808, ten ge-
volge der door Daendels gemaakte beschikkingen, ofschoon het
1) Zie Bigg , Sketch of the geology of Jasinga in D. XYII der Yerh. v.
het Bat. Ben.; Roorda van Eysinga, Reiz, en Lotg. III. 14.
2) Buddingh, Red. 0. Indie , X. 47.
3) Yan bijzondere .reisverhalen door deze residentie hebben mg de volgende
ten dienste gestaan: . Ire
C. L. Blume, Gedachten op een reia door het zuidoostelgk gedeelte der
resid. Bantam Ind. Mag. II. 2. 1. (1822). ,
Spanoghe, de Heidenen of Badoewinen van Bantam. T. v. R. I., I. 2.295 (1823).
J. C. van Hasselt, Yerslag eener reis naar den Westhoek van Java. Ind.
Mag. II. 2. 85 (1823). i ' I
j , Th. Bik, Aanteekeningen op een reis door het westelgk gedeelte van
slechts in naam bleef bestaan, toch ook nog in grondgebied be-
snoeid werd )). Wat overbleef werd sedert allengs in eene Ne-
derlandsche residentie hervormd, die de toenmalige grenzen
nagenoeg behouden heeft. Aan de Zuidkust wijst het in de
Wjjnkoopsbaai vallende riviertje Tji Barenoh bare grens aan
tegen de Preanger regentschappen; in het noorden is de Tji
Doerian, in haar benedendeel doorgaans Tji Kandi genoemd,
van een weinig beneden Djasinga af hare grens tegen de residentie
Batavia. Banten is thans verdeeld in vier regentschappen:
Serang of het Noorder-, Pandeglang of het Midden-, Tji Ringin
of het Wester-, Lebak of het Ooster-regentschap. Tot 1848
waren er slechts drie regentschappen, maar in genoemd j a a r i s ,
in het belang van een geregeld bestuur en eene goede policie,
uit eenige aan elkander grenzende districten van de drie bestaande
het centrale regentschap Pandeglang gevormd en onder het bestuur
gesteld van den patih van Serang,’ een zeer bekwaam
Javaan, al kon hij zieh op geen hooge geboorte beroemen J). De
Bantam met van Hasselt en Meaurevert. T. v. T. L. enYk. XYI. 260 (1823).
L. Horner, Yerslag van eene mineralogische reis in de residentie Bantam.
Yerh, van het Bat. Gen., XYII. 31 (1836).
C. W. M. van de Yelde, Reis door de residentie Bantam. 3e Hoofdst. der
Gezigten van R. I. (1838).
J. K. Hasskarl, Bijdragen tot de kennis van Zuid-Bantam. T. v. R. I.,
IY. 2, 221 (1841).
J. E. G. Brumund, Een reisje door de residentie Bantam. T. v. R. I., III.
2. 687 (1841).
(P. Bleeker), Brieven over Java, le serie (Bantam). T. v. R. I , YII. I.
219, 253; 2. 383; 3. 1 (1844).
W. R. van Hoevell, Bijdrage tot de kennis der Badoeinen in het zuiden
der residentie Bantam. T. v. R. I., YII. 4. 337 (1845)
S. Buddingh, Reerl. O. Ind. Reizen over Java. I. 53 (1852).
D. Koorders, Aanteekeningen op eene reis door Zuid-Bantam. Bijdr. t. d.
Taal-, Land- en Yk. van R. I. 3e Yolgr. IY. 303—366 (1864).
Ra 1864 heeft, zooveel ik weet, geen reiziger iets omtrent zijne ontmoe-
tingen en waarnemingen in Banten medegedeeld; ook PoerwS Lel”nS liet
eze residentie onbezocht. De bestaande beschrijvingen, zooals van Roorda
van Eysinga, Kussendrager, v. d. Aa, Hageman enz., zijn allen meer of min
verouderd. Ik heb getracht de veranderingen die hebben plaats gehad, zooveel
mogelijk in de Regeeringsbescheiden na te gaan, maar ik zou nagenoeg
niets over Banten hebben kunnen mededeelen, indien ik mij had willen be-
palen tot hetgeen waaromtrent ik met zekerheid kon zeggen, dat mijne
beschrijving volkomen aan den tegenwoordigen toestand beantwoordt.
) Dl. II. 352. 3) T. v. R I. 1849. I. 94.