
bezochte pasar. Te dezer plaatse vereenigt zieh een binnen weg,
die van Samarang over Broemboeng en Goeboek naar Boegel
gaat, met den grooten weg van Demak naar Poerwädadi. Längs
den grooten weg over Demak is Boegel 3 0 |, längs den binnen-
weg 29 i paal van Samarang verwijderd.
Yan Boegel loopt de weg op kleinen afstand van de rivier,
maar lijnrecht, zoodat hare talrijke kronkelingen worden afge-
sneden, naar Penawangan (7( paal). De uit het zuiden körnende
Serang, die zieh bij die plaats met de uit het oosten körnende
Loese vereenigt, vormt van hier opwaarts de grens tusschende
regentschappen Demak en Grobogan. Penawangan ligt nog aan
de Demaksche zijde, in het districtManggar; maarzoodra wij de
250 voet lange honten brug die boven het vereenigingspunt
over de Serang ligt, zijn overgegaan, bevinden wij ons in het
Grobogansche district Poerwädadi. Het vervolg van den weg
(5J paal) voert ons door de vallei van de Loese, op kleinen afstand
van den linkeroever dier sterk kronkelende rivier, naar de negerie
Poerwädadi, de tegenwoordige hoofdplaats van het regentschap
Grobogan. De oude hoofdplaats, Grobogan, ligt aan de andere
zijde van de Loese (die hier de grens tusschen de districten
Grobogan en Poerwädadi aanwijst) en aan den voet van het kalk-
gebergte Goenoeng Tjingkal Sewoe, waarover de grens tusschen
het regentschap Grobogan en de residentie Djapara loopt. Om
Grobogan te bezoeken gaat men te Poerwädadi de Loese over
en volgt eenige palen ver den weg die noordwaarts voert naar
Lemah Abang, juist op de Djaparasche grens. De afstand van
Poerwädadi tot Grobogan bedraagt , die van Grobogan tot
Lemah Abang 5 | paal.
Zoo weinig als een bezoek aan Grobogan de moeite loonen
zou, zoo weinig kan ons ook Poerwädadi tot een eenigszins
langer oponthoud nopen. Het plaatsje is net aangelegd, met
rechthoekige, door houten hekken afgezette straten, heeft eene
goed bevolkte Chineesche wijk en een fraaie woning voor den
Adsistent-resident, maar biedt verder niets opmerkelijks aan.
laatstgenoemden naam tot den linker bovenarm beperkte, diezelfde beper-
king ook op den naam Tji Doenan toegepast.
De weg van Poerwädadi naar Wiräsari, de hoofdplaats van
het derde der Grobogansche districten, ligt aan den rechter of
Groboganschen rivieroever. Wjj moeten dus de Loese oversteken
en een halven paal ver den weg naar Grobogan volgen, maar
slaan dan rechtsaf, om in bjjna recht oostwaartsche richting de 13
nog overige palen tot Wiräsari af te leggen. Aanvankeljjk voert
ons onze weg nog steeds door de met sawahs bedekte vlakte:
eene padizee, waarin de desa’s en doekoeh’s een archipel
van ontelbare eilanden vormen. Toch is hier in het Loese-dal
die vlakte door de kalkheuvelen ten noorden en zuiden binnen
veel nauwer grenzen besloten, dan in de onafzienbare velden van
Demak, en wanneer wij de desa Majahan, omstreeks vier palen
van Poerwädadi, voorbij zijn, begint de weg zelfs min of meer
te golven, daar de noordeljjke heuvelenrij hare uitloopers tot
dicht bij het rivierbed uitzendt. Een halven paal voorbij Majahan
bevinden wjj ons eensklaps op Soerakartasch grondgebied. Wij
hebben nameljjk de enclave Selä betreden, d ie , zooals wij reeds
z ag en 1), aan den Soesoehoenan bleef toebehooren, ofschoon zjj
van alle zijde door Grobogansch gebied is ingesloten.
De hoofddesa Selä ligt op een paal afstands rechts van den
weg, en ofschoon zij daarmede door een zjjtakje verbonden is,
schjjnt dit toch de voorname reden te zijn, waarom schier alle
reizigers deze plaats laten liggen zonder er eenige aandacht aan
te schenken. Men zegt dat te Selä een merkwaardig doolhof
gevonden wordt, maar Bleeker, de eenige mjj bekende sehr jj ver
die het vermeldt, had geene gelegenheid het te bezichtigen. Aan
Brumund danken wij de wetenschap, dat het graf waarom Selä
hoofdzakelijk in eere wordt gehouden, dat is van Kjai Ageng
Selä, dien de inlandsche geslachtsregisters doen afstammen van
den laatsten vorst van Mädjäpahit, als den eersten van zijn geslacht
beschouwen die den Islam aannam, en tot kleinzoon den bekenden
Kjai Ageng Pamanahan geven, wiens zoon de stichter werd van het
Mataramsche rijk 2). De Kjai rust hier nevens twee zijner vrouwen,
in een hoogst eenvoudige tombe, waarover een houten grafhuis
is gebouwd, dat in een staat van diep verval verkeert. De moskee