
geneesmiddel en gebruiken het uitwendig bij versohillende huid-
ziekten, waarom zij boven het bekken een bamboezen huisje en
daarnaast een pandäpa gebouwd hebben. Het ijzergehalte van dit
water is zoo groot, dat alles waarmede het in aanraking komt,
spoedig inet een okerachtig afzetsel is omgeven. De bron schijnt
geen anderen naam te dragen dan dien van Ajer panas, wateen-
voudig „warm water* beteekent. Een tweede minerale bron, Sisi-
pan geheeten, weit op i paal afstands van de vorige, aan den
anderen oever der rivier, onder zwakke gasontwikkeling o p , in
een terrein dat uit een trachietachtig conglomeraat bestaat, waar-
van groote, in de rivier liggende blokken een aantal kleine wa-
tervallen doen ontstaan ‘).
Twee andere minerale bronnen worden zeer nabij elkander
gevonden op ruim 7 paal afstands van Eoeningan , een weinig
ten oosten van den weg die van Eoeningan over Tji Lemoes,
de hoofdplaats, en Beber, de tweede desa van het district Beber,
naar de stad Tjeribon voert. De geheele afstand van Eoeningan
tot de hoofdstad bedraagt längs dezen weg 2 2 | paal; tot aan Tji
Lemoes, een afstand van 9 palen, loopt hg over den oostelijken
voet van den Tjerimai, waarvan hij zieh verderop in meer.of
min oostwaartsche strekking allengs verwijdert. De minerale
bronnen liggen omtrent 470 meters boven den zeespiegel bij de
desa Sankanoerip, over de grens der afdeelingen Eoeningan en
Tjeribon, vlak ten oosten des kraters van den Tjerimai en in de
onmiddellijke nabij heid der bedding van de beek Tji Ambar.
De bronnen wellen op uit vulkanische puinbrokken en hebben
warm, walgelijk smakend en naar zwavelwaterstofgas riekend
water. Ook hier hebben de inlanders rondom de bronnen ruime
bekkens gegraven, zoodat men er zieh gemakkelijk baden kan.
Over de zuidelijkste is bovendien ook hier een huisje van bamboe
gebouwd, met eene kleine pandäpa daarover, daar de inlanders
deze bron zeer heilzaam achten tegen zekere huidziekten J).
Van geheel anderen aard is de modder- engasbron, Tji Oejah
‘) N. T. v. N. I IT. 404, XXI. 1—12. Junghuhn, Java. II. 1344.
2) Junghuhn, Reise durch Java. 241, en Java, II. 1343; N. T. v. N. I.
XXIII. 390.
(d. i. zout water) genaamd, die in een zeer merkwaardig ge-
deelte der afdeeling Eoeningan, ten zuiden van hare hoofdplaats,
wordt aangetroffen ‘). Reeds aan de oevers van de Tji Sanga-
roeng houdt het vulkanische terrein op en maakt plaats voor
neptunische bergketenen, uit fijn, blauwachtig grijs kalkzand-
steen bestaande. Onderscheidene zoodanige bergketenen vullen
de tusschenruimte tusschen den Tjerimai en den Sawal, welke
laatste berg met zijne uitloopers een groot deel van Galoe, het
zuidelijkste regentschap van Tjeribon, bedekt. De eerste dezer
ketenen, van den Tjerimai af gerekend, die bijzonder rijk is
aan koffieaanplantingen, kunnen wij Pasir Salam, de tweede
Gtoenoeng Poegak heeten, mits wij in het oog houden dat de
inlanders deze namen slechts aan bijzondere gedeelten of toppen
der lange ketenen schenken 2). Tusschen deze twee ketens strekt
zieh een wijd, trogvormig dal uit, dat in de richting van noord ten
westen naar zuid ten oosten gekruist wordt door den weg van
Eoeningan naar Bambatan en Tji Eiroe. Op dien weg komt men
over drie beken, de Tji Songo, Tji Awi en Tji Badak 3) , die,
in de bovenhelft van het dal door kleine bodemverheffingen
gescheiden, oostwaarts samenvloeien in den vlakken dalbodem,
die een eenigszins bol grasland vormt, dat hier en daar met
op zieh zelf staande bamboeboschjes is afgewisseld. Ongeveer
1 paal oostwaarts van den weg die van Bambatan naar Tji Niroe
voert, ligt de poel van ziltig modderwater, dien de inlanders
door den naam Tji Oejah aanduiden. Deze wordt dus gevonden
in een streek van zuiver neptunische vorming, tusschen deelen
van het bij wijze van schotsen in lange ketenen opgerichte ter-
tiaire gebergte, in een dal dat hier ter plaatse ongeveer 250
meters hooger is dan de zeespiegel, en waarin de top van den
Tjerimai van eene hoogte van meer dan 3000 meters nederblikt.
Wanneer men van Bambatan uitgaat, voert het pad naar Tji
Oejah in zuid-zuidoosteljjke richting over kleine kronkelende be-
*) Junghuhn, Java. ü . 1172.
aj Ik volg hier Junghuhn; doch heb in plaats van zjjn „Goenoeng Sela“
den naam Pasir Salam van de topographische kaart overgenomen.
3) Junghuhn noemt de eerste Tji Sampi en de laatste Tji Petak. Ik volg
de namen van de topographische kaart.