
Overal was frisch water en lommer tot waar men aan de noord-
oost-, noordwest- en westzijden het gebied betrad der uitgestrekte
strandmoerassen, die deels in vischvijvers herschapen waren,
deels, met kreupelhout en nipahpalmen begroeid, aan de bevol-
king nuttig materiaal leverden. Zoodanig was het aanzien der oude
stad; zien wij thans hoe zij tot de tegenwoordige herschapen werd.
Millioenen zijn besteed aan het opwerpen van aarden wallen,
het graven van grachten en het bouwen van metselwerken. Een
groot aantal kampongs werden onteigend, vermeid, verbrand;
van de 192 kampong’s en wijken van Stad en voorsteden bleven
slechts 138 in wezen, en daarvan behooren thans slechts 46 tot
de eigenlijke stad. De wijken der Europeanen, Chineezen, Ara-
bieren, Klingaleezen zijn in de vestingstad begrepen, maar
de inlandsche bevolking is grootendeels daarbuiten gebannen
en heeft slechts weinige kampongs binnen de wallen behouden.
De rivieren, verdeeld en afgeleid in grachten, met sluizen en
duikers, verspreiden niet langer frischheid en leven door de
wijken * de Kali Anak of Krambangan is geheel in een ingemetselde
gracht herschapen en gaat met een duiker onder den hoogen
wal door. Aan de westzjjde zijn de wallen gevormd uit de
modder der moerassen, aan de zuidzijde uit den grond waarop
dicht bevolkte kampongs verrezen waren. En de handen die aan de
aard- en steenhoopen het aan zijn gaven, zijn de handen der Javaan-
sche landbouwers, die tot uit Rembang, Kediri en zelfs Banjoe-
wangi moesten opkomen, om deel te nemen aan het werk dat
aan de vreemde beheerschers van Java het duurzaam bezit van
het eiland moest verzekeren.
Wat Daendels voor de bevestiging van Soerabaja gedaan heeft,
is alles te niet gegaan zonder ooit eenig nut aan de defensie
bewezen te hebben. Het fort Lodewijk, later in Oranje en Erf-
prins herdoopt, heeft nimmer een schot gelost, en ging op de
vreedzaamste wijze eerst in Pransche, toen in Engelsche handen
over. In '1857 werd het voor afbraak verkocht; de plaats werd
aan de zee wedergegeven en de kooper ging bankroet. Het zee-
fort in den Trechter ten oosten der stad, bij Koeanjer, dat in
een diepte van 16 voet waters moest gefondeerd worden, heeft
zieh nooit boven de baren verheven en komt op de zeekaarten
als klip voor, onder den naam van het „Gezonken fort.“ Het
fortje Kali Mas, op een eilandje aan den ooster-rivieruithoek, heeft
alleen dienst gedaan om drie man en een Sergeant, Javanen, te
huisvesten en buskruid voor schepen van particulieren te bergen,
totdat in 1837 de bliksem in het kruidhuisje sloeg; in 1852
was er van deD wal niets meer over. Thans is het terrein
waarop het stond, geheel door het uitgestrekte Marine-ctablissement
bedekt. Tot zoover de mededeelingen van den heer Hageman!.
Zal ook de nieuwe werken een dergeljjk lot treffen?
Sedert veranderde inzichten de willekeurige beschikking over de
werkkrachten der bevolking niet meer veroorloofden, en daar-
door de kosten aan de vestingwerken te besteden aanzienlijk
vermeerderden, schijnt men zieh in Indie ernstiger te hebben
afgevraagd, of men zieh met betrekking tot het defensiewezen
wel op den rechten weg bevond, en of de vestingwerken de
ontzettende offers waard waren die er voor gevorderd werden.
Die twijfel heeft ook Soerabaja getroffen. Sedert 1860 is aan
hetgeen nog te doen was overgebleven, tragelijk voortgewerkt,
zoo het Diet geheel is gestaakt; men las in de regeeringsver-
slagen telkens van overwegingen, in hoeverre en op wat wijze
de werken te Soerabaja moesten voltooid worden, maar niets
van flinke besluiten of krachtige maatregelen ter uitvoering. De
verwaarloozing leidde tot verval, het verval tot slooping; waar
ruimte voor nieuwe stichtingen noodig was, werd een deel der
wallen gesiecht, en de vreemdeling die Soerabaja bezoekt, verbaast
zieh bij den zonderlingen aanblik der ledige ruimten die
de stad van hare omstreken scheiden. Ook de nieuwe vesting is
dus vervallen en half ontmanteld, voordat zij aan een enkel
vijandelijk schot . werd blootgesteld.
Met meer welgevallen dan bij werken die, ook al hadden
zij aan het doel beantwoord, alleen nut konden bewijzen wanneer
Java door den oorlogsfakkel bedreigd werd, en waarvan
men dus vurig moest wenschen, dat zij het bewijs hunner
waarde of onwaarde nooit zouden leveren, verwijlen wij bij
de werken des vredes, bestemd om de welvaart der stad te
54*