
goeling noordwaarts yoornamelijk kalk, die echter op trachiet rust,
terwijl een groenachtige zandateen als verbindend lid optreedt De
kalkheuvelen spreiden de schilderachtigste rotspartijen ten toon, en
m de dalkloven ziet men, te midden van den prächtigsten plan-
tengroei, bruisende watervallen zieh van kolossale trachietbrokken
afstorten. Waar men daarentegen een vrij uitzicht genieten kan,
ziet men steeds de reusachtige massa’s van Slamat, Prahoe, Sindärä
en Soembing aan den horizon verrijzen. In het kalkgesteente
vmdt men vele druipsteengrotten, die aan tal van vledermuizen
en slangen, enkele malen zelfs aan tijgers tot schuilplaats strekken-
vooral munt de grot van Rägädänä, omstreeks vijf palen zuid-
zuidwest van Gombong, door prächtige stalaktieten nit. Slechts
op eenige weinige plaatsen vindt men koffietuinen en djati-
plantsoenen, maar over het algemeen wisselt het hooge woud
af met alang-velden en kreupelbossehen. Tijgers komen nog dik-
wijls hier voor, en soms ontmoet men ook rhinocerossen en ban-
tengs, die echter meer en meer wijken voor de zieh allengs uit-
breidende cultuur. Aan vele localiteiten zijn ook hier legenden
verbonden, en vele overblijfselen der oudheid, bronzen en
looden beeldjes, gouden ringen, eene klok van witkleurige com-
positie en dergelijke, zijn in deze streken opgegraven '). Bijzon-
dere vermelding verdient nog eene minerale bron nabij de desa
Sempoer, die zeven palen noord-noordwest van Gombong
aan den voet van den berg Marababoe is gelegen. Men wandelt
vandaar nog een paal verder längs den steilen rotswand van
den Wagir Soeroe, doorwaadt de rivier van Djati Negara en
beklimt d an , dwars door het struikgewas en over losliggende
steenbrokken, den 150 voet hoogen G. Sangoelärä, op welken
tusschen het gesteente het helder gekleurde, naar zwavel rie-
kende en zoutachtig smakende warme water uit den grond borrelt
en längs den rotswand afsijpelt. De inlanders vangen het in
bamboeleden op en gebruiken het tot wassching bij huidziekten.
Na zware regens is de weg naar deze bron geheel onbruikbaar s).
*) Epp, Schilderungen, 447, 449 v. en T. v. ST. I. 1849. II. 326; Atlas
van Bagelen. 2.
J) N. T. v. X. I. XX. 328, XXII. 130; Epp, Schilderungen. 450.
Van Gombong naar de Banjoemasche grens bedraagt de afstand
nog 6 palen. De weg loopt door de rijstvelden van Selä-
kertä en Bawang en over het laagste gedeelte der verbinding
tusschen het Zuid Serajoe- en Karangbölong-gebergte. Na het
grensriviertje Kali Idjo te zijn overgegaan, bevinden wij ons in
het district Kaliredjä, het zuidelijkste van het regentschap Ba-
njoemas. Het deel van het district dat aan onze linkerhand lig t,
is laag en moerassig en behoort tot de strandvlakte; aan onze
rechterhand rijst, op kleinen afstand van den weg, het Zuid Serajoe-
gebergte langzaam omhoog. Het ligt nog gedeeltelijk woest, maar
toch zijn er sedert de vestiging van het Nederlandsch gezag een
menigte nieuwe desa’s verrezen en op vele plaatsen is het bosch
gekapt en het terrein voor den aanleg van sawahs en enkele
koffietuinen gezuiverd. Op 5 | paal van de grens bereiken wij
het hoofddorp Kaliredjä, gewoonljjk Soempioeh geheeten, be-
sproeid door de Kali Djaring, die zieh weldra in de moerassen
verliest, en bekend door zijn groote marktplaats. Zeven palen
verder, bij den post Boentoe, splitst de weg zieh in twee tak-
ken. In west noordwestelijke richting voortgaande zoudenwij,na
5* paal te hebben afgelegd, het ons reeds bekende Sampang ')
bereiken; wij kiezen echter den weg die ons noordwaarts, dwars
door het heuvelland, over een juist even grooten afstand
naar de hoofdstad Banjoemas voert. De bergrug s) waar-
over deze weg gelegd is, stijgt tot ODgeveer 180 meters en
bereikt zijn hoogste punt bjj de desa Pager Alang, waar uitkap-
pingen van meer dan 50 voet diep zijn noodig geweest om hem
berijdbaar te maken. Heeft men, na een op vele punten steile
klimming, deze pashoogte bereikt, dan ziet men de bekoorlijke
vallei der Serajoe in de diepte voor zieh. Onder het afdalen
trekken de Europeesche begraafplaats, met hare hooge witte
’) Zie boven, bl. 413.
3) Ik ben zeer onzeker omtrent den naam van dezen bergrug. Bleeker (T.
v. N. I. 1850. II. 85), dien ik hier overigens voomamelijk volg, noemt
hem Gt. Kalongan, de kaart van Junghuhn G. Karang Eaoe. de topographische
kaart G. Blombangan. Ook komt op de laatste hier geen dorp Pager
Alang (Jungh.) of Pagralen (Bleeker) voor. Zie over dezen weg ook nog
Teysmann in X T. v. N. I. VIII. 231.