
de zuidelijke door den kam van de noordelijkste keten der
Zuid Serajoe-bergen, die het hoogst atijgb in den zieh tot 1044 meters
verhelfenden G. Midangan, naar welken een deel van die keten sorns
het Midangan-gebergte genoemd wordt. De zuidelijke helling dier
bergen behoort gedeeltelijk tot het district Keboemen, maar juist
van den Midangan a f, tot Kali Wirä, mede een district van Ledok.
De noordelijke en zuidelijke grens van dezen uithoek zijn van
twee tot drie palen van elkander verwijderd; de oostelijke bestaat
uit eene geheel willekeurig van noord naar zuid bij de desa
Sawangan getrokken lijn. Yanhier af stroomt nu de Serajoe geheel
door Ledoksch gebied en maakt de scheiding tusschen de dis-
tricten Leksänä ten noorden en Kali Wirä ten zuiden. De weg
splitst zieh bij Sawangan in twee takken. De oude weg gaat
weldra de rivier over en bereikt op twee palen afstands van de grens
de districtshoofdplaats Leksänä aan den rechteroever der Serajoe,
die hier de Kali Pring opneemt. Het district Leksana is bedekt
met tertiair gebergte, dat overal dicht tot den rechteroever
van de Serajoe nadert, zieh het hoogst verheft in den tot 1335
meters stijgenden Tjowet, en noordwaarts zieh verliest onder de
hellingen van den 2363 meters hoogen Bismä, den zuidweste-
lijken top des onmetelijken kraterwands van het Dieng-gebergte.
Het dal van de Serajoe heeft zijn nauwste gedeelte tusschen
de samenvloeiing der rivier met de Toelis en met de Begaloe, welke
laatste | paal boven Leksana plaats heeft. Terwijl de bergen van
Leksana haar nauw aan den linkeroever insluiten, zet zieh aan
hare andere zijde het Midangan-gebergte voort in een aangescha-
kelde reeks van toppen, die nagenoeg recht van west naar oost
loopt en wier hellingen tot aan hären rechteroever reiken. Te-
genover Leksana verheft het zieh weder tot een aanmerkelijke
hoogte in den G. Beser, naar welken dat gedeelte soms het Beser-
gebergte genoemd wordt. Verder oostwaarts schakelt zieh dit
gebergte voort in den Tjinde, den Genteng, den Wedoes en den
Koekoesan. Deze laatste is door een kleinen heuvelrug met een
uitlooper van den Soembiug Verbünden, waardoor de scheiding tusschen
het stroomgebied der Serajoe en dat der Bägäwäntä voltooid
wordt. De Begaloe komt van den Soembing en stroomt aanvankelijk
in west-noordwestelijke richting, twee ä drie palen ten noorden
van genoemde waterscheiding, en van den Koekoesan afgezon-
derd door de voortoppen G. Rembet en G. Sirandil. Tot dicht
aan den G. Wedoes genaderd, verändert zij hare richting in een
recht westeljjke en volgt nu den voet van het Beser-gebergte
totdat de samenvloeiing met de Serajoe plaats heeft, juist op
het punt waar deze rivier hären tot nog toe zuid-zuidwestelijken
loop met een westelijken verwisselt, en waar haar de weg dien
wij van Leksänä af volgden, overschrijdt, om zieh te vereenigen
met den nieuwen weg, d ie , längs hären rechteroever voerende, om
tot die vereeniging te geräken, van zijnen kant de Begaloe overschrij-
den moet. Er is dus van hier af weder slechts den groote weg, die
den linkeroever der Serajoe op eenigen afstand volgt en, nadat
zes palen zijn afgelegd, de hoofdplaats van Ledok, het bekoorlijke
Wänäsäbä, bereikt. Nog moet ik opmerken, dat boven de vereeniging
de Serajoe de grens vormt tusschen de districten Leksana
en Wänäsäbä, terwijl de Begaloe dit laatste eerst van Kali
Wirä en later gedeeltelijk, d. i. tot aan den voet van den G. Sirandil
, van Sapoeran scheidt.
Het bovendeel van het dal der Serajoe, tot aan het punt harer
westwaartsche ombuiging, is niet ten onrechte wel eens met
den naam van het Bagelensche Tempe begroet '). Sehooner
vereeniging van grootsche en liefelijke tooneelen, dan ditaanbiedt,
is wel nauwelijks denkbaar. Aan de noordzijde daalt het af van
de hellingen van den trotschen Dieng; aan de oostzijde ziet er de
majestueuse, van woud ontbloote kegel van den Sindärä op neder;
meer in het zuidoosten verheft zieh de even ontzagwekkende en
even naakte Soembing, en aan de westzijde reiken de bergen van
Leksänä tot aan den rivieroever. De hooge, zuidwaarts afhellende
dalbodem, door deze gevaarten ingesloten, is als een toonbeeld van
leven en bloei. Yan de anders zoo schaarsche bevolking van Ledok
is een zeer aanzienlijk deel in deze vallei opgehoopt, die allerwegen
*) Buddingh in T. v. N. I . , I I . 1.355, en U. 0 I ., I. 206. Ofschoon die schrijver
den naam van Tempd aan geheel Ledok to ek en t, bedoelde bij na tuurlijk sleohtg
d a t gedeelte dat werkelijk tot de vergelijking aanleiding g e e ft, en dat bij ook
allcen gezien b a d , nam. het dal van de Serajoe.