
afgestaan. Sommige perceelen bosch zijn toen geheel verdwenen
en door bouwland vervangen *). In dit gedeelte van Lamongan
ontbreekt het water niet geheel. Uit de samenvloeiing van onder-
scheiden beken ontstaat er de rivier Lamong Kidoel, die om
hare ondiepte en sterk kronkelenden loop onbevaarbaaris, niaar
voor den afvoer der djati-balken goede diensten bewijst. Na
Lamongan verlaten te hebben vormt zij de grensscheiding tus-
schen het Gresiksche en het Soerabajasche Goenoeng Kendeng en
bezuiden Gresik valt zij, onder den naam van Kali Tangi, in de
Straat van Madoera. In een der djati-bosschen van Lingkir,
Kréka geheeten en behoorende tot de desa Melati, wordt een merk-
waardig overblijfsel der oudheid aangetroffen, namelijk de muur-
fragmenten eener oude schans, Koeta Rosan genaamd, waarover in
het historisch deel van dit werk reeds breeder gesproken is *).'
In het district Mantoep, dat sedert 1874 van Lingkir is afgezonderd,
verdient een heuvel onze aandacht die den naam van Goenoeng
Titra draagt, tot het gebied der desa Nâgâ behoort, en deel uit-
maakt van het tertiaire, uit mergel, klei en zandsteen bestaande
gebergte, dat aan d e n lin k e ro e v e r der Brantas verrijst. Ofschoon zij
in formatie van het omliggend gebergte niet verschilt, onderscheidt
zieh deze hoogte door de ontelbare minerale bronnen die op hare
kruin in een zeer beperkte ruimte uit den grond opborrelen. Er
ligt namelijk op den top van den heuvel, die zieh nauwelijks
150 voet boven het vlak der zee zal verheilen, een plateau,
waarvan het middendeel, ongeveer 2 bouws groot, het tooneel
is der op welling van die menigte, deels warme, deels koude
bronnen, die zieh ten laatste in een beekje vereenigen, dat in
een der omliggende valleien verdwijnt. Door het water wordt
veel koolzure kalk afgezet, die in weinig tijds alle voorwerpen
omkorst waarmede het in aanraking komt. Daarom wordt ook op
het bronnen-terrëin geen spoor van plantenleven aangetroffen,
behalve eenig gras op plaatsen waar de bronnen zijn opgedroogd;
maar rondom het terrein groeien schrale djati-boomen en eenig
kreupelhout. Het water riekt naar zwavelwaterstofgas en is in
sommige bronnen troebel wit, in andere, ten gevolge van een
■) Cordes, de Djatibosschen op Jav a , bl. 1T5. *).D, I I , bl. 127.
okergeel bezinksel, licht bruin van kleur. De inlanders noemen
de bruinachtig gekleurde o u d e en de witachtige n i e u w e
bronnen. De smaak is over het algemeen ziltig, maar sommige
bronnen geven water van sterk zouten smaak, waarom het den
inboorlingen als surrogaat van zout dient en bjj de bereiding van
zekere lekkernij wordt gebruikt.
Aan den voet van denzelfden heuvel worden nog twee andere
bronnen aangetroffen, die eene geringe hoeveelheid aardolie
opleveren, en aan de oppervlakte een lichtbruin schuim afzetten,
dat de inlander als middel tegen huiduitslag gebruikt. Yeel be*
langrijker is echter eene andere aardoliebron, die niet ver vandaar
bij de desa Lantoeng1) op een weinig geaccidenteerd terrein, te
midden van een djati-bosch, onder de wortels van een dooden
boom ontspringt. Dicht längs de bron stroomt een beekje,
waarvan het water door de smalle strook aarde die beide scheidt,
in de bron sijpelt. De opborrelende aardolie, dus met het water
vermengd, stroomt weg zonder dat de inlanders er veel nut van
trekken. Echter zijn zij met het lichtgevend vermögen dezer
aardolie niet onbekend, en verzamelen zij die soms in een koker
van bamboe of andere stof, waarin zij een pit hangen om als
lamp te dienen, of gebruiken ze tot het maken van fakkels.
Ook wordt soms de huid der paarden met deze olie ingewreven 2).
Ziedaar het weinige wat ik van Lamongan, zeker een der minst
bezochte gedeelten van J a v a , weet mede te deelen. Daarentegen ver-
heugen wij ons, watGresik betreft, in een rijkdom van berichten,
waarbij het alleen soms moeilijk is de juiste grenzen te trekken
tusschen hetgeen vroeger bestond en hetgeen nog heden bestaat.
') L a n t o e n g beteekent a a r d o l i e , zooals reeds bl. 478, noot 2 , werd
opgemerkt.
’) Zie over deze bronnen Wiselius in N. T. v. H. I. XXXTTT. 404. Van de
bronnen van Tjiträ was reeds vroeger melding gemaakt in hetzelfde tijd-
sehrift, D. XVI, bl. 355, terwijl eene analyse van het water gevonden wordt
D. XXVI, bl. 363. De aardoliebronnen van Tjiträ waren ook bekend aan
den ingenieur de Greve; zie T. v. Nijv. en Ldb. in X. I. XI. 341. Doch van
de bron van Lantoeng vind ik elders geen melding, en daar de heer Wiselius
ze in 1873 in het distriot Lingkir p la a ts t, dat toen ook nog het district
Mantoep omvatte, laat hij mij in de onzekerheid of Lantoeng, dat ik op
geene kaart vinden k an, thans tot Lingkir of tot Mantoep behoort.