
vormige rijstmanden van dien naam '). Wie echter eenige berg-
streken van one eigen werelddeel bereisd heeft, kan hebben
opgemerkt dat dezelfde fantastische manier van naamgeving ook
daar in het geheel niet onbekend is.
De tegenwoordige hoofdplaats van het district heet Salaman en
ligt Z.W. van Magelang, op een afstand längs den weg van 10£
paal. De oude hoofdplaats Menoreh ligt een weinig meer zuide-
lijk , dieper in een kloof van het gebergte verstoken. Bij Salaman
buigt zieh de weg noordwestwaarts om; hjj volgt die richting
tot Krasak (2 | paal) en gaat dan zuidwestwaarts, het gebergte
overschrijdende, naar Loano, de hoofdplaats van het gelijknamig
Bagelensch district, om weldra Poerwäredjä, de hoofdplaats van
Bagelen, te bereiken.
Het district Menoreh bevat het schoonste monument der Javasche
oudheid, den wereldberoemden Bärä-boedoer. Ik gaf in het historische
deel van dit werk eene uitvoerige beschrijving van dit gebouw 5)
en heb er hier slechts bij te voegen, dat men het van Salaman
bereikt längs een weg die in de richting van oost ten zuiden voert
en 6!, paal lang is. Ten opzichte van Magelang is de richting
zuid ten westen en de afstand 111 paal, waarvan de eerste 4 |
längs den grooten weg van Magelang naar Jogjakarta, de 5
volgende längs een zij weg worden afgelegd, die uitkomt op het
pad dat den Bärä-boedoer met Tjandi Mendoet verbindt, op 1£
paal afstands van den eersten en f van den laatsten. Overigens
möge hier nog slechts de legende een plaats vinden, die den
Javaan de verklaring geeft van den oorsprong van dezen reuzen-
bouw.
Dewa Koesoemä, zoon van een priester en mächtig heer over
een groot deel van Java, had een zijner hofbeambten zwaarbe-
leedigd. Ziedende van toorn, verschafte de hoveling zieh wraak
1) Junghuhn, Java, XY. 326; Brumund in T. y. N. I. 1858, II. 383. Jung-
huhn noemt het geheele Menorehsche gebergte G. Toenggoengan (lees: Toeng-
gangan), maar eigenlijk is dat slechts de naam van een top op de oostgrens
van het district. Yan den Selä Kapal zegt Brumund, dat de Javanen hem
„djaran“ noemen; maar dit maakt geen verschil. Een paard heet dj a r an
in Hgoko, en k a p a l in Krämä, zooals reeds D. I, bl. 585, werd opgemerkt.
2) D. I I , bl. 69—83.
door het beeldschoone, tweejarige dochtertje van zijn beleediger,
den appel zijner oogen, heimelijk weg te voeren en zoo te verbergen,
dat ook de wanhopigste pogingen vruchteloos bleven om
het spoor van het verloren kind te ontdekken. De troostelooze
vader verlaat zijn paleis en zijn hofstad en zwerft vele jaren
lang rond in de steeds verijdelde hoop van zijn kind weer te
vinden. Op zekeren dag ontmoet hij op zijn eenzamen weg een
onvergelijkelijk schoone, bloeiende maagd. Een stormachtige be-
geerte om haar te bezitten maakt zieh van hem meester, zij
wordt hem ter vronwe en zij baart hem een kind. Nu eerst is
de wraak van den beleedigde volkomen; hij openbaart den vader
het vreeselijk geheim dat hij in bloedschendigen echt zijn eigen
dochter omhelsd heeft. Voor die misdaad is het in der priesteren
oog geen verschooning dat zij in onwetendheid gepleegd is;
vader, moeder en kind moeten tot straf het overige hunner dagen,
tusschen vier muren opgesloten, in gebed en boete doorbrengen.
E r is echter een middel om den toorn der goden af te wenden;
het is dat de vader in tien dagen tijds een wonderbouw tot stand
brengt, waarvan hem het plan wordt voorgelegd. NusteltDewä
Koesoemä al zijn kunstenaars en ambachtslieden tew e rk , enna
tien dagen is het grootsche gebouw gereed en doorwandelt hij met
zijne priestersJ en rijksgrooten de rijk versierde galerijen. Maar
eenklaps verbleekt hij en deinst vol ontzetting terug. Er ont-
breekt een beeid, — misschien vergeten, misschien gestolen; —
hoe het zij, aan den eisch der goden is niet voldaan. Met vrouw
en kind wordt Dewä Koesoemä tusschen de muren opgesloten.
Wij vinden hen versteend terug in de drie kolossale beeiden,
die ons de vroegere beschrijving van Tjandi Mendoet als in zijne
inwendige ruimte gevonden leerde kennen ‘).
De weg van Bärä-boedoer naar Tjandi Mendoet kruist de Praga
en de ED een weinig boven het punt hunner vereeniging en
brengt ons over in het district Probolinggo, waarvan Moentilan
') D. II. bl. 86 De hier verhaalde legende is ontleend aan Brumund in T.
v. N. I. 1868, II. 353, en Buddingh in T. y. H. I . , I. 2. 401 en W. 0. I . ,
I. 183. Men zal zieh wel niet verwendeten dat verschillende verhalen omtrent
den oorsprong ran Bärä Boedoer in omloop zijn; doch eene proeve is zeker genoeg.
XU. 3e