
afgebroken vierkante zuil op achtkant voetstuk en het geschonden
beeid van een dier, door de inlandera, blijkens den naam badak
dien zij er aan geven, als een rhinoceros beschouwd. Bij den terug-
tocht naar Eoeningan kan men ook nog op twee palen afstands
vandaar, in de desa Tji Galoegoe, een vijf voet langen heiligen steen
bezoeken, die achter den boom op de aloen-aloen ligt, en veelal
met boreh besmeerd is ').
Van Eoeningan naar de districtsboofdplaats Eadoe gede gaat
de weg zuidwestwaarts om den zuidelijken voet van den Tjeri-
mai heen. De afstand bedraagt 3 palen, en 6 palen verder ligt
Darma, nabij de westelijke grens der afdeeling Eoeningan tegen
de afdeeling Madjalengka. Darma is wederom bekend door een
dier rotswerken die de Sultans van Tjeribon op zoovele plaat-
sen door Chineesche bouwmeesters hebben doen aanleggen. Het
werd omstreeks 40 jaren geleden door den heer van Sevenhoven
beschreven als bestaande uit eene door hooge en dicht begroeide
rotsen ingesloten piek, die men bereikte door ingangen van ruwe
steenen gevormd, en waarin een vijver, uit welks midden een
zware waterstraal opsprong, het geheele tooneel in zijn kristal-
helder water weerkaatste. Het water, van visschen wemelende,
was in kanaaltjes in alle richtingen heengeleid en bracht onder
de talrijke bruggetjes räderen in beweging, die, tegen bamboezen
van onderscheiden dikte slaande, daaraan welluidende tonen
ontlokten. Eondom de geheele piek waren längs de rotsen fraaie
boomen en heesters met schitterend gekleurde bloemen geplant2).
Of thans nog iets van deze heerlijkheid overig is , durf ik niet
bepalen.
Wij willen thans in de eerste plaats het zuidelijkste regent-
schap van Tjeribon, het zuidwaarts vooruitspringende, ten westen
en zuiden door Soemedang en Soekapoera, beide tot de Preanger
behoorende, en ten oosten door de residentie Banjoemas begrensde
Galoe bezoeken, en volgen daartoe den 1 6 | paal langen weg,
die van Darma, in over het algemeenzuidwestwaartscherichting,
*) Wilsen in T. v. Ind. T. Ld. en Yk. IY. 150 w ., 164 v. Brumund in
Verh. r . h. Bat. Gen. XXXIII. 131 y.
2) T. y. X. I ., I. 1. 255.
naar Pendjaloe gaat. Men doorsnijdt eerst längs uitgestrekte sa-
wah’s den zuidoostelijken hoek van het regentschap Madjalengka
en stuit vervolgens tegen den bergrug Tjendana, welks kam de
grens tusschen Madjalengka en Galoe aan wij st. In de nog tot
Madjalengka behoorende desa Tjendana, een weinig rechts van
den grooten weg gelegen, vindt men alweder oude overblijfselen,
bestaande uit eenige zeer fraaie oiferbellen, die, blijkens de daarop
aangebrachte sieraden, tot den Siwaietischen eerdienst behoorden,
en hier met eenige olie- of waterkruiken onder een bamboezen
pandäpä geplaatst zijn, terwijl bij den ingang ruwe uit trachiet
gehouwen watervaten staan. Aan een der paden die naar de
kampong voeren, vindt men nog, midden in de alang-alang, een
beeldje, Sanghjang monjet geheeten, en werkelijk de gedaante
van een aap vertoonende, waardoor men van zelf genoopt wordt
aan eene voorstelling van Hanoman te denken. Meer andere
oude en heilig geachte overblijfselen liggen op grooteren afstand
in dezen omtrek verspreid l).
Wij overschrijden den bergrug Tjendana, komen bij Tji Eolé
in het met sawah’s bedekte dal van de Tji Pahara, overstijgen
nogmaals een rjjk met koffie beplanten bergrug, Goenong Poetri
genaamd, en dalen van zijne kamhoogte 6 a 7 honderd voet om
het heerlijke Tasik *) Lengkong te bereiken, aan welks zuidelijken
oever de districtshoofdplaats Pendjaloe gelegen is, naar welke het
gewoonlijk „het meer van Pendjaloe“ wordt genoemd. Wij weten
reeds ?), dat de vallei waarin dit meer ligt, even als de vallei
der Tji Pahara, slechts een wat diepere insnijding vormt in den
verbindingsrug tusschen den Tjerimai en den uiteengeslagen vul-
kaan Sawal, die zieh in het zuidwesten van Galoe verheft. De
pasanggrahan van Pendjaloe, die omstreeks 20 meters hooger
staat dan de oppervlakte van het meer, is omstreeks 800 meters
boven het zeevlak verheven.
Stellen wij ons voor, opdat wij ons een der heerlijkste na-
tuurtooneelen die Java te genieten geeft, voor den geest bren-
gen, dat wij bij ondergaande zon van den Goenong Poetri afdalen,
*) Wilsen en de Seyff in T. y. Ind. T. Ld. en Vk. IV. 489 y. VII. 385. v.
J ) Soend. voor „meer.“ 3) Zie Dl. I. 86.