184. O L Y P H A N T . O L Y P H A N T .
haam; men zecht mede dat hy fnel voortgaat,
en dat hy met zyn tred, ligtëlyk een Menfch
achterhaalt, ’t geen loopt. Hy zwemt vry
w e l, zoo wel om de groote klomp water die
zyn lichaam wegdrukt, als om dat zyn buik
onderhevig is , om door eenige aderen op te
zwellen die dezelve zeer dik maken. Eenige
Schryvers hebben gezecht, dat de geringe
Duigzaamheit der pooten, de Olyphanten belet
0111'óp te (taan wanneer zy neder leggen
: men heeft van de Oppaflers verftaan p
die in de Diergaarde van den Koning van
Vrankeryk de Olyphant verzorgde | dat hy
geduurende de eerfte agt jaren , in welke hy
hier geweeft is , zich met veel gemak neder-
lag, en weder opftond , en dat hy gedurende
de v y f laatfte jaren , zich niet meer neder
lag om te flapen ; maar hy leende tegens de
muur van zyn hok: in diervoegen , dat wanneer
het gebeurde dat hy zich nederlag , als
hy ziek wa s , men de zolder boven hem
doorbooren moeftp om hem door middel van
takels, op te rechten. Maar waarfchynelyk
zou dit Dier , in zyn natuurlyk Geweft en
levenswys, zoo ras de buigzaamhèit van zy-
ne pooten niet verlooren hebben ; en men
kan het voor onzeker houden; ’t geen eenige
Schryvers gezecht hebben , dat men om een
Olyphant te vangen, alleen acht geeft , tegens
welken boom hy des nachts leent om te
flapen; dat men denzel ven in zyn^afwezeti,
byna geheel a fz a a g te n dat dit lögge Dier
wanneer het koomt om ’ er naar gewoonte tegens
te ruften, tér aarde valt, zonder dat het
weder opftaan. kan; ten minften kan men denken,
dat dit alleen kan dienen om oude Olyphanten'
te vangen.
Het verwonderenswaardigfte deel van, den
Olyphant,- en het geen hem byzonder is , is
zyn fnuit, in welke men beweegingen en gebruiken
opmerkt, die men in andere dieren
niet gewaar word ; deszelfs zamenftel ïs geheel
zonderling.
Deze Snuit ds zeer lang, en het dier ftrekt
hem u it , en verkort hem , naar zyn en wil.
D it deel, dat om'eigentlyk te fpreeken ; niets
anders als zyn neus is , is vléezig, zenuwachtig,
hol, gelyk een buis, en by uitftek buigbaar
in alle richtingen ; het uiteinde van dézen
fnuit breid zich gelyk het boven gedeelte
van een vat u i t ; en maakt een rand., waar
van het onderfte gedeelte veel dikker als de
zyden is ; dezen rand verlengt zich aan het
bovengedeelte , en neemt alsdan de gedaante
van een vinger aan, In het achtcrfte gedeelte
van dit foort van klein fqhaaltje, befpeurt
mén tWèè operiinge'n die de neusgaten zyn ;
het is door middel van dezen rand, die aan
het uiteinde van dezen fnuit is , o f met dit
foort van vinger , dat den Olyphant alles
doet wat men met de hand doen kan, zelfs
tot zoo verre, dat den Olyphant in de Diergaarde
te Verfailles de touwen ontknoopten
met\frelkehy vaft gemaakt was, en dat hy niet
bèhendigheit de kleinfte zaken aanvatte en
dezelve verbrak. 7
Wanneer dit Dier dè randen van hét uiteinde
van zynen fnuit op een lichaam plaatft,
en ter zelfder tyd zyn adem in haalt, zóo
blyft dit lichaam tegens de fnuit vaftge-
hecht, 'en volgt, deszelfs verfchillende be-
weegingen, het is dus dat de Olyphant zeer
zwaaré zaken opheft j-en zelfs laften die twee
hondert ponden wegen.
De hals van den Olyphant is te kort, dan
dat hy zyn kop tot aan de aarde zou konnen
nederbuigen , en kruiden eeten , o f met gemak
drinken : wanneer, hy dorft heeft, zoo
'fteekt hy het uiteinde van zynen fnuit in het
water , en met zyn; adem in te trekken , zoó
vult hy ’er deszelfs gëheele holte mede op;
vervolgens kromt hyhemnederwaarts, öm hem
in zyn mond te brengen ,. en fteekt hem in
zyn keel , tot voorby de ftrotlap'. He,t water
door de enkelvoudige uitademing yoort-
gedreven zynde,daalt in dén flokdarm neder,
en door deze wbnderbare voorzorg der Natuur,
koomt ’er geen water de1 luch’tpyp,
’t veen noodwendig zonder dit gebeuren zou.
Wanneer de Olyphant eeten wil , zoo plukt
hy de kruiden met zyn fnuit a f , .en maakt ?er
"hoopen Van die hy in zynen mond fteekt. Dit
alles geeft redenen om te, denken dat de jonge
Olyphanten met de fnuit zuigen , en dat
zy hem vervolgens in de mond krommeh om
de melk door te zwelgen. Deze fnuit ver-
ftrekt hen niet alleen tot een hand , maar
noch tot een zenuuwachtige arm , want pieii
zecht dat zy ’er zich van bedienen , oni middelmatige
hoornen uit de grond, te rukken ,
en om de takken , af te fcheuren wanneer hy
zich een doorgang in de dichte boflehen maken
wil. Hy fpuit het water met welk hy
zyn fnuit opgevult heeft zeer verre | en doet
het een richting1 naar zynen wil aanneèmen;
men ze ch t, dat hy ’er de hoeveelheit van
verfcheide emmeren in laden kan.
• De kop van de Olyphant heeft iets wan-
fchapens; hy is mét twee zeer lange,, zeer
breede en zeer dikke ooren bezet, welkenen
naafteh
O L Y P H A N T . O L Y P H A N T .
n&aften by , gelyk die van de Menfch en ge-
fchikt zyn ; de geheele kop is met een zeer
dikke huit overdekt, en het bekkeneel heeft
vooral aan het gedeelte van het voorhooft,
zeven duimen dikte , ’ t geen het gebrek van
de naden des bekkeneels vervult die hem nutteloos
zyn tot het gebruik.’t geen men ’er
aan toefchryft; namentlyk , om te beletten
dat dé brèuken zich niet te verre uitbreiden.
Het is zeker dat deze buitege woone dikte.van
het bekkeneel van dit dier, het belet om aan ■
breuken onderhevig te zyn , die voor hem
zoo gevaarlyk zyn zouden , als zy voor de
andere dieren zyn , aan welke de geringde,
barft van het bekkeneel , doodelyk zyn kan^
Het is waarfchynélyk deze dikte die veroorzaakt,
dat de pylen de kop van dén Olyphant
vry diep doorbooren konnen , zonder hem
gevaarlyk te kwetzen, en zonder ’er bloed
uit voort te doen koomen. Maar in het midden
van het.achterfte gedeelte van het hooft,
heeft het bekkeneel de dikte van geen halve
lyn; echter is dit gedeelte van het brein, dat
geene in welk de wonden het doodelykfte
zyn , en het geen op de geringde wyze niet
gekwetft kan worden , zonder dat het Dier
o.p het oogenblik derft. Het is bier, dat die
geene die .de. Olyphant geleid, hem treft,
wanneer het gebeurt dat dit Dier verwoed
word, en ’er geen ander middel is om het gevaar
te ohtkoomen ; hier toe flaat de leidsman
een fpyker im de groef, die hy aan h e t'
achterfte gedeelte van het hoofd heeft , en
die tuiïchen twee kleine verhevenheden is,
Waarfchynelyk is het zeer zeldzaam , dat de
Olyphant. aan diergelyke verwoedheden onderworpen
is , dit Dier heeft een zagte aart,
en is zeer gedwee. Het is aanmerkenswaar-
dig,. dat het brein van dit wanfehapen Dier,
by uitftek klein i s .,
De; mond van de Olyphant is het laagftè
.gedeelte van den kop, en fchynt veeteerder
•met ie bofft als met de kop vereenigc te zyn;
hy is alleen met agt tanden, ge wapent, vier
in de boven- en vier in de onder kaak. Vermits
zyn, jnuit en agt tanden veel te zwakke
wapenen zyn zouden , zoo heeft de Natuur
hem noch twee andere tanden gefchon-
ken> <*ie uit de opperkaak voortkoomen, en
zeer fterk zyn.. Z y zyn eenige voeten lang,
en eenigzins opwaarts gekromt; het dier be-
diept er zich van, om zyne vyanden ’er op
oen geweldige wys aan te vallen, en zich tegens
hen te verdedigen. De wyfjes hebben
«teze uuftekende tanden-zoo wel als de man-
, U. Deel,
netjes , gelyk men zulks in de wyfjes'OJy-
phant te Verfailles opgemerkt, heeft. Deze
tanden zyn 71 iet uitgevallen , geduurendc de
tyd dat dit dier aldaar in de Diergaarde ge-
leeft heeft; dit doet vermoeden', dat deze
flagtanden niet uitvallen , gelyk de hoornen
der Harten. Z y zyn aan derzelver begin hol,
deze holligheit loopt tot op de helft van hunne
lengte'voort, zelfs zomtyds noch verder;
het. overige tot aan de punt, is vaft;
hunne zelfftandigheit is het geene men Tvoir
noemt, en zy koomt den aart van het hoorn
nader by ', als die van de tanden ; want zy
word door het vüur zagt, ’t geen die van de
tanden niet'doet. Deze tanden zyn zoo fterk
dat de Olyphant te, Verfailles hen gebruikt
hééft om twee gaten in de twee oppervlaktens
van een fteene pylaar te maken , die uit de
muur van Zyn hok uitftak. Wanneer hy wilde
flapen , zoo ftak hy zyne tanden in deze
gaten, en dit diende hem tot een fteun.
De Olyphant heeft zeer kleine oogen ; zyne
oogleden zyn met hairen bezet, ’t geen
hy byzóuder met dè Menfch , Aap , Struis-
vogel\ engnoote Gier heeft. Zyn lichaam is
mét. een'huit bedekt die geheel uit rimpels
zamengeftelt is , ’t geen hem zeer leelyk maakt,
en des te meerder, om dat zy op eenigeplaat-
zen alleen met borftels ,. gelyk de wilde Zwy-
neu, bézet zyn. Men ziet dezelve vooral aan
de holle 'zyde vaft den fnuit, aan de oogleden,
en aan den ftaart, die ’er langs zyne geheele
uitgeftrektheit mede bezet is', en in een pluim
eindigt, waar van de'hairen zeer lang zyn.
De Indianen fchryven aan deze hairen groote
krachten toe , welke maar alleen in verbeelding
beftaan ; dë Afrikanen , zoo wei
mannen als vrouwen , bedienen ’er zich ton
ïièraden van.
P^oedzel der Olyphanten, en hunne Vyanden*
Deze Dieren, die van veel gemak eh nut
kyn oni de dienden die men van hen trekt,
en van welke wy lager fpreken zullen , zyn
zeer koftbaar om te voéden ; de wydte van
hunne ingewanden, overtreft méde zeer veel
de evehredigheit dié zy gewoonelyk met de
andere deelen in de Dieren hebben , die gelyk
zy ,niet herkaauwen. Een Olyphant eet meer
in agt dagen, als dertig Negers doen konnen.
Pieter de Laval •, verhaalt in zyne Reizen , .
dat een Olyphant dagelyks hondert ponden
ryft eet. Z y gewennen zich aan alles wat
A a ' men