830 WEZEL.
- WEZEL, Muftellh. Dit is een bevallig
Viervoetig Diertje, ’t geen een langwer-
pi'ge gedaante, en zeer Taage pooten neert,
en ge vormt fchynt, om door kleine openin-
gen door te flurpen. De rug en zyden van
het lichaam hebben een toffe kleur, en den
hals en buik is wit; de kop is langwerpig;
de ooren die kort zyn , hebben dit byzon-
deT dat het achterfte gedeelte van de behelp
dubbelt is , dat is te zeggen, dat zy uit twee
vakken te zamerrgeftelt is , die een ioort
van zak vormen, waar van dé opening aan
den rand van de fchefp is.
• Dit Diertje is alzoo gemeenzaam in de gematigde
en warme Landen, als het zeldzaam
in de koude is. Vermits, mep onder de ge--
meene Wezels eenige vind, die , gelyk de
Hermelynen, gedurende den winter wit worden,
en-zelfs in onze geweften; zoo heeft
dit gelegenhëit gegeven, om hen met elkan-
deren te verwarren, en hen voor dezelve
Dieren'aan t r zien. Men moet aanmerken,
dat de Hermelynen, die in-dén zomerros,
ën in den winter wit zyh, altoos een zwarte
punt aan den ftaart hebben: de Wezels in
tegendeel, zelfs die gene die in den winter
Wit worden, hebben een geele punt aan den
ftaart. Wat meer is , men vind niet als een
Zeer klein getal Wezels , in de gematigde
geweften : men vind ’er geen in het Zuiden,
maar zy zyn zeer talryk in het Noorden.
Zie H e r m e l y n .
De Wezel is zeer levendig en vlug: hy
onthoud zich in de fchuren en ftallen , .en
Vooral in de holen der aarde. Hy zoekt met
veel gretigheit naar de eyeren der Hoenderen
en Duiven om dezelve uit te zuigen.
Dit kleine Dier dood de Kiekens, met hen
de kop aan Hukken te byten, en -het fleept
het een voor een naar -zyn h o l: het doör-
kruift de velden,' en verflind de -Kwartels,
ên hunne eyeren. Het is zoo kloekmoedig
en ft out, dat het Dieren durft aantallen, die
hét in groote overtreffen, gëlyk de groot©
Rotten: men wil'zelfs dat het deze Dieren
vervolgen durft, hoe groot zy ook zyn mogen.
Het verrafcht de Mollen .in hunne
holen: het-is zelfs' zoo vlug en lo o s , dat
het de Vledërmuizen en Vogelen verrafcht,
öm ’’er het bloed uit te zuigen. Het taft de
Bykorven niet aan , gelyk de Bonzems en
Huis-Marters, om dat zy geen honing ee-
ten. Het.wyfje werpt in" de-Lente, en
het brengt vier o f v y f jongen te gelyk
voort.
WHANG-YU, WICHELR: WIER.
Dit Dier heeft een by uitflek flefke en
onaangename reuk: menzecht echter dat het,
wanneer het . zich aan de hoornen wryfr, een
zalfachtige vochtigheit achter laat, die een
zeer fterke muskusreuk heeft; dit kan waar
zyn, om dat de mnsknsreuk zelfs zeer onaangenaam
is , wanneer hy te veel. in een
gepakt is. Dit Diertje is zoo w ild , dat
men het niet tam maken kan, ‘Het is in
een geftadige beweging in de kooitjes, en
tracht zich-te verbergen ; hier om moet men,
wanneer men het behouden w il, een hoop
werk van vla-fch' in zyn -kooitje plaatzen ,
waar in het zich verbergen kan.
W H A N G - Y U . Dit is een foort. van
Steur, die men, in China heeft, en meer als
twee houdert ponden weegt. Zyn vleefch
is zeer valt, en heeft eën goede fmaak: men
vangt ’er een groote menigte van in de diepe
Rivier de Kuchen, door zeer vernuftige
handelwyzen: men fpant ’er netten aan vier
gekromde ftaken in, die door een ffiok die
op het land is vaftgehecht, opg'eheven en
weder nedergedrukt worden: in het' midden
is e'en groöte fuik, uit welke de Vifch niet
uit kan, wanneer hy ’ er eenmaal ingekomen
is. .Men vangt deze Viflchen noch met een
ander fooft van netten.
W I C H E L R O E D E . Dit is. een wit- -
ge o f hazélare takje., aan welk de Kwakzalvers
in i s Metaalkunde gröote vermogens
toefchryvetr om de myhen te ontdekken.
W y twyfelen ten hoogften aan dit
verfchynzel, hier om wyzen wy onze L o
zeren naar de Verhandeling over dit onderwerp
door den Abt de Kalmont; en byzorder
naar de Diflertatie van den Heef, Lehman
die in het eerfte -deel van de Natuurkundige
vcrmakclykheden van Berlin i ge-
plaatft is.
W IE R . De Zeelieden-geven deze naam
aan zekere lange eri knoopachtige planten ,
die in groote menigte op den bodem van de
Zee groeijen, tot op een half uur van- het
ilrand; zy zyn. zomtyds door de Zee - golven
door elkandcrcn verward , in diervoegen,
dat zy een ondoordnngbaarc bórftwe-
ring vormen : men' heeft verfchteide malen
gezien, dat eenige fchepen hier' door naby
de Kaap de Goede Hoop opgehouden wielden;
hier om trachten de Zee-lieden deze
hinderpalen te vermyden: z omt y d s fcheuren
W IE R Q O K . WIEROOK.
de Zeebaren, deze Planten van den bodem
der Zée~af, en verzamelen haar op de Zee-
Kufteh, waar Van men haar afneemt, om
’er hét land mede te meften: deze Planten
zyn foorten van Zee - Neftels, o f Neflels, o f
Sargazo.
W I E R O O K , Olibanum, aut Thus. Dit
is een har ft achtige, droqge, harde, geelachtige,
witte,, en naauwiyks half doorfchy-
nende'zelfftandigheit, die uit tranen beftaat,
die de' groote: van een hazelnoot hebben,
rondaéhtig, langwerpig, uitwendig meelachtig
, en inwendig giansryk zyn , haar fmaak
is fcherp en bitter , en haren reuk doordrin-
gent, zy ontbrand ligtelyk , geeft een zeer
fpeceryachtige reuk van z ich , en kan niet
gemakkelyk uitgeblüfcht worden ; zomtyds
zyn deze tranen o f droppen gekoppelt, en
gelyken - naaf zaadballen of borften ;• hier uit
zyn de. belachelyke bnderfcheidingen voort-
gekomeh van mannetjes' en wyfje's Wierook.
Men geeft de naarh van Wierook Manna aan
de kruimelen of. kleine deelcj.es , die door de
wryving "der dëelen tegens elkanderen voort-
gebraqht worden.
De Wierook is in alle" tyden , en byna
onder alle-Volken bekent geween:; en haar
gebruik was zeer menigvuldig,en beroemt in
de offerbanden., want voormaal« deed men
'deze met Wierook. Men bediende ’er zich
van,' gelyk men noch thans in de Roomfche
Kerken, doet, om de Tempelen met een aangename
geur. te vervuilen. Deze gewoonte
is" Onder alle Volken én byna in alle Gods-
dienften aangenomen ge weeft.
Mén wil dat men dezen Harft door infny-
ding -uit een klein boompje bekoomt, waar
van de bladeren naar. dié van, den Maftik-
boom gelykeh , en Vgeen menigvuldig in
het Jo.odfche Land , en dat gedeelte van
Arabiën groeit, ’ t geen men Saba noemt.
Men noemt dit boompje Arbor Tburifera ;
andere zéggen dat Ethiopiën, waar van eenige
Inwóouders Sabeers genoemt worden ,
mede deze welriekenden Harft voortbrengt,
enz. Men heeft geen zekere kundighèden
van den boomdie’de Wierook uitgeeft; men
zecht echter dat het écn foort van Gene-
verboom met geele vruchten is ; maar de
Rei zigers ftemmen byna alle hier in overeen,
dat de Inwoondcrs van Arabiën en de
Levant, verfcheide bygelovige plechtigheden
in de wyze van inzameling., van deze Harft.
in acht nemen.
831
Men pryft het inwendig gebruik van den
.Wierook tegens de kwalen van het hoofd ,
der borft, en der lyfmoeder, alsmede tegens
de buikloop en de bloedfpuwingen: men gebruikt
de Wierook uitwendig, in de beroo-
kingen van het hoofd, tegens de zinkingen
en fcheelenhoofdzweer; wanneer hy in geeft
van wyn ontbonden, is , zoo zuivert hy de
wonden.
Voormaals bracht men met den Wierook
de fchors van den Wierookboom mede, die
zamentrekkende is: men maakt ’er thans geen
gebruik van. Men noemde deze fchors in
den Koophandel Narcaphta, o f Thymiama ,
o f wel Reukwerk^ o f ^ooden - Wierook, omdat
’er dit Volk menigvuldig gebruik in hunne
Tempelen van maakten ; zomtyds was
dit mede een drooge, een weinig harftach-
tige, en roodachtige zölfftandigheid in Pc hor s»
fen, zy had den doordringenden reuk, van
den vloeibaren Storax, en wierd door afko-
king uit den fchors van den boom getrokken;,
die men Rofa mallos noemt.
Olibanum betekent, volgens Lemery, Olie
van den Libanon, om dat dézen Haitft mede,
zoo.h.y zecht, uit een foort van boom
vloeit,- die aan den voet van den Berg Libanon
groeit^ Men bekoomt de Wierook
van den Koophandel uit de Levant: echter
koomt ’er mede een foort uit Indi-ën, onder
de naam van Wierook van Mochu ; die de
Schepen der Ooftindifche Maatfchappyën in
deze Zee - Haven van Arabiën laden : die
foort van Wierook, is veel minder in waarde
als de andere.
W I E R O O K , ( V e t t e ) BdeUium-.
Dit is een Harft-Gom die uit Arabiën en
Indiën koomt, de Schryvers ftemmen niet
overeen, omtrent den.boom die haar voorts
brengt. Hoe het ook zyii mag, de ondervinding
leert, dat ’ er zich een gedeelte van
in water ontbind , en het andere.in geeft
van wy.iT, dat de geheele zelfftandigheit van
de BdeUium zich in getartarifeerde Wyn-
geeft, in de loogen , in de wyn en azyn
ontbind. Deze Harfl-Gom as doorfchyrren-
de, heeft een-kleur als roodaehtig yze r , en
is ,zomtyds eenigzins rosachtig brurn ; zy
word in den mond week, en heeft een fmaak
dié een weinig bitter is : het- harftachtigé gedeelte
ontbrand voor een gedeelte- in het
vuur, en knapt om de waterachtige zoutdee-
len die ’er in bevat zyn. Men maakt zeldzaam
inwendig gebruik, van de Bdellium ,
. maar