bi'uikt in deszclfs plaats, o f Bm ilb o u t, o f
Campechehout; maar deze beide foorten van
hout hébben geen donkere bloedkleur,, gelyk
het oprechte roo^e 'Sandelhout. Men zecht,
dat ’er mede Sandelboomen in Amerika groei-'
jeö, maar zy fchieten zoo hoog niet op , en
verfchaffen een- verfchillende kleur ; dus
fchynt het dat men geen oprecht Sandelhout
iii Amerika heeft. Door de Scheikonft trekt
men uit het Sandelhout een Olie die in het
water doorzinkt. Het geele Sandelhout ver-
fchafc de fynfte O lie , en in de grootfte hoe-v
veelheit; die van het witte is het durifte., en
die. van het roode het dikfte. Hoffinan laakt
de Geneesheeren die dit hout gebruiken om
» te verfriflen: men fchryft het een infnyden-
de, zamentrekkende en te gelyk verwerkende
kracht toe. | Dit hout koomt in een groot
getal geneeskundige bereidingen*
W y zullen van het Valfch Sandelhout van
Candia , op dit woord fpreeken.
S A N D R A K , zie G e n e v e r b o o m en
uOM S a NDRAK.
S A N G U I N E L L A . 1 Dit is een klein
boompje dat zeer gemeen in Toskanen is , zy-
ne takken hebben een bloedkleur , en het
word door eenige voor een wyfjes Sorben-
aangezien , om dat het veel overeen-
komft met, dezen boom heeft* Het brengt
een zaadwoort waar uit men een Olie trekt,
die men in dat Land in de lampen brand.
S A N I K E L , Sanicula. Deze Plant groeit
op de fchaduuwryke plaatzen en in de dichte
Bóffchen , in vette en vochtige aarde : haar
wortel is aan het booven einde vry dik, aan
het onder einde yezelachtig, uitwendig zwartachtig,
en inwendig w it, deze plant is hart-
levend, en heeft een bittere fmaak; zy fchiet
verfcheide breede, ronde, een weinig harde,
on in v y f deelën ingefneeden, getande , en
gladde bladeren u it , die een fchöone groene
en glansryke kleur hebben , en aan hunne
randen zomtyds rood zyn , zy zyn aan lange
fleelen vaftgehecht; tuflchen de bladeren fchieten
fleelen ter hoogte van omtrent een voet
uit, zy zyn roodachtig aan haar onderfte gedeelte
, glad en zonder knoopen en onder-
fleunen aan haaren top zonnefchermswyze
bloemen , die ieder uit v y f witte o f roode
foóswys gefchikte blaadjes beftaan ; in een
bjoemtros heeft men mannèlyke ofonvrucht-
bare, en vrouwelyke o f vruchtbare bloemen:
op deeze bloemen volgen ronde en eironde
vruchten, die ieder uit twee met fteekels bezette
zaaden zaameri geftelt zyn, welke zich
aan de kleederen hechten: deze Plant bloeit
in Juny, en blyfchet geheelejaar groen.'
Dé Sanikel heeft een bittere fmaak ; zy is
zamentrekkende, afzettende, en nuttig voor
de yerzweeringen, zoo,.wel inwendige, als
uitwendige ;_men gebruikt haar in een afkook-
Zel om de bloedftortingen té fluiten ; etnde-
lyk men heeft in haar altoos .een wondhelen-
de kracht herkent, die een zoo groot vermogen
bezit, dat zyjgèle,genheit tot een Franfch
versje gegeeven heeft , waar van dit den in-
houd is : Dat die gene die OJfetong en Sanikel
bezit de Wondheelders met fmaad afivyzen
kan.M
en maakt van de bladeren van deze Plant
by wyze van Thee. gebruik , en men drinkt
dit afkookzel met zuiker , het is nuttig voor
de vloeden en de kwaaien der keel.
■ S A N T : men geeft dezen naam mede aan
de Egyptifcbe Acacia , uit welke de Arabi-
fche-Gom v lo e it, en-waar van het vleefch
der vruchten dient öm zwart te verwen*. Ze.
A c a c ia .
S A N T -O R IE QBlaauwe) , Tertiana-
r ia. Dit is een foort van Gaflïda, o f Plant,
welkers wortel vezelachtig", geknoopt , en
kruipende is , hy fchiet fleelen ter hoogte van
een en een halve voet uit, zy zyn getakt, en
naar de aarde gebqogen ; haare bladeren zyn
lang, fpits en ge tan t ; uit derzelver fchoot
koomen bekswyzè en tegen elkander over-
ftaande'bloemen'voort, zy zyn .uitwendig
Wollig, en hebben een violet-kleur die op
het blaauw trekt; .de kelk van de bloem verandert
in een vrucht die vier róndachtige zaden
bevat, deze vrucht gelykt naar een hoofdje
, dat met een kapjè bedekt is ; deze Plant
heeft een vry aangenaame reuk : zy groeit op
dé^vochtige en móerasachtige plaatzen : zy
-is wondheelende , en nuttig om dé afgaande
koortzen te geneezen.
S A N T O R I E ( G r o o t e ) , Centau-
rium majus. Deze Plant fchiet kegelvormige
fleelen , ter .hoogte van vier voeten uit ;
haar wortel is zeer lang, dik , uitwendig
zwartachtig, en inwendig witachtig ; haare
bladeren zyn breed en lang, in v erfch eid e
deelen gefcheiden, aan de randen gérant,, en
met zenuuwen bezet: het uiteinde der takken
■. v- ’ onderonderfleunt
een hoofdje o f een bloem, die
uit verfcheide purperachtige blaauwe, uitgebreide
en in ftrookjes ingefneede bloempjes
tezamen geflelt is ; op deze volgt een langwerpige
gladde vrucht, die met pluimpjes
bezet, en byna gelykvormig aan die van den
gèzegenden Diflel is ; deze Plant groeit zeer
wel op het Alpifche Gebergte , zy is opfty-
gingkeerende en zamentrekkende , haar wortel
bezit deze krachten byzonder, van welk
men, gelyk van den Rhaponticum, gebruik
maakt.: |
S A N T O R I E (^Kl e in e ) D u iz e n d -
Gulden K r u id , A a r d - G a l , Centau-
rium minus. ' Deze Plant, die in de drooge
en zandachtige gronden gi'oeit, fchiet een of
meer fleelen ter hoogte van een half voet uit,
zy zyn hoekachtig én glad ; haar wortel is
dun, wit, houtachtig en fmakeloos; de bladeren
koomen uit den wortel ö f aan de fleelen
voort; zy hebben de gedaante van die van
het St* Jans-kruid , maar zy zyn een weinig
grooter. Haare bloemen koomen aan het uiteinde
der takken vo o r t, zy vormen troffen
van een roode kleur , : die bevallig voor het
oog zyn; deze bloemen zyn trechterswys;
de flamper die het onderfte van de bloem tot
in de kelk doorboort, verandert in een eironde
vrucht, die zoo groot als een tarwe
graan is, zy is vliesaehtig , beftaat uit twee
zaadhuisjes, in welke een grpot getal kleine
zaadjes beyat zyn. Haare bladeren en-bloemen
zyn. zeer bitter, en by uitftek nuttig in
de langduurige ziektens en afgaandé koortzen.
Het uittrekzel van deze Plant word voor een
byzonder nuttig middel tegens/ de beeten der
dolle Honden gehouden ; de Santorie is een
der inmehgzelen van de Wondheelende Kruiden
, of Faltranchs der Zwitzers.
S A O U A R Y . Dit is een Boom die in
Guajana groeit, en waar van men Kanoe-stot
de vifchvangft maakt: hy is echter aan de
wormen onderhevig, en vorderd veel onderhoud;
maar wanneer hy befchut is , zoo is
hy van yeeï nut, vooral voor de Werklieden,
die de Suiker, Roukoe, en Indigo bereiden.
^
De vrucht van den Saoury, gelykt naar een
Kiailanje die noch in haar baft beflooten is;
jnen eet het inwendige yairdeze vrucht, ge-
lykAie kern der Nooten, en het heeft iets dat
Veel aangenaame^is; haar beenachtige fchaal,
01e met doornen, ten naaften by , gelyk die
H. D eel .
van de Kaftanjes 'omzet is; heeft de gedaante
van een Nier. : de Amandel die ’er in bevat
is , heeft een zoetachtige fmaak , en is goed
om te eeten.
S A P A J O U . Dit is een foort van kleine
Aap, van het geflacht der Meerkatten , die.
een lange ftaart, en een korte fnuit hebben
men heeft bruine , zwarte, geele, gehoornde,
en met VofTchenftaarten. Zie Meerkat
en A ap.
S A P A N H O U T . Dit is een Verf-hout,
*t geen naar het Brazil-hout ge lykt, en doov
de Hollanders uit Japan gebracht word, men
onderfcheld h e t, in klein en groot Sapan-
hout.
. S A P H IE R S T E E N , Saphirus. Dit
is een Edel-Gefteente,welkers kleur zwartachtig
blaauw, gelyk die van den Indigo is,
•zyne gedaante is'achthoekig o f tienhoekig;
hy is na den Robyn , die Steen, die den Diamant
in hardheit, het naaften by koomt; de
vyl heeft geen vat op hem, en hy is zeer
moeijelyk te graveeren. De. Saphier is glans-
ryk eri ondoörfchynerit : hy verlieft dïkwyls
zyn kleur door het vuur , zonder dat ’er den
Steen door befchadigt word, en hy blyft alsdan
een foort van ongekleurde Diamant. Men
vind, de Saphier op dezelve plaats, en in de-,
zelve Matricen als de Robyn. In de Koophandel
onderfcheid men de Saphieren , in
blaauwe Oófterfche , en-Wefterfche 'Steenen.
1. De OosTysRSCHE S a p h ie r , Saphirus
Orientalis, is een fchoone hemelfchblaau-
we Steen, o f die een Azuur kleur heeft, die
uitnemend bevallig en fluweelachtig is, zonder
dat zy te donker o f te helder is ; dit is de
kóftbaarfte van alle Saphieren : men vind hem
in den Berg Capelan, in het Koningryk Pe-
gu , te Calicut, en op het Eiland Cylon ;
men bekoomt ’er mede van Bisnagar en Ca-
nanór : deze Steen was zoo hoog by de Ouden
gefchat, dat hy aan Jupiter gewyd was,
en de Opper-Priefter van dezen God, was ’er
âltoôs mede verfiert,
2. De ,W E STER S CHE o f WlTACHTI -
GE Sa p h i e r , Saphirus Occidentalis. De
kleur van dezen Steen is helder wit, met he-
melsblaauw gemengt : deze gemengde kleur,
fchoon zeer aangenaam , is echter oorzaak,
N n n dat