PIMPINEL.
find inhet inwendige van deze vruchten, twee
o f drie platachtige pitten , van welke men:
rozenkranflen maakt, en welke naar die van
Kokos-Nooten-Hout gelyken. De vruchten
der Pimper-Nöoten koomen zoo flecht in.
onze Ge wellen v o o r t, en derzèlver Amandelen
zyn zoo klein , dat men ’er geen Olie
uit perffen kan , gelyk men in de; warme Lan-v
den doet.- De bladeren van dit boompje be-;
Haan uit drie o f v y f eironde blaadjes, die aan
een gemeene zenuuvv vaftgehecht zyn ; zy
Haan tegens elkanderen o v e r , op de takken
.W
anneer dePimper-Nooten-Boompjes ge-
fchooren worden , zoo konnen zy' zeer bevallige
heggen vormen , welke een zeer
fraaije uitwerking in de Lencè-Luft-bofchjes
doen , wanneer men hunne geele bloemtros-
fen tegens de witte van den. Cytifus.doet.af-
fteeken, met deze beide foorten van Heefters
beurtelings te planten.
P I M P IN E L , Pimpinella vul garis. Deze
plant groeit natuurlyk op de bergen 'en in
de weiden : men kweekt haar meede in de
moestuinen aan ; haar wortel is lang , dun,
en in verfcheide roodachtige takken verdeelt,
aan welke men gelyk aan die van de Muizeno
o r , zoo men zecht, een foort van wilde
Kermersy o f Cochenielje vind , en van welke
men zich in de verf-konft bedient. Zie
K ermes en C o cheni e l j e . Deze wortel
fchïet verfcheide fléelen u it , die.een en
een half voethoog, roodachtig, hoekachtig,
getakt, en met een meenigte rondachtige bladeren
bezet, die aan de randen gerant ,-in
paren langs een dunne rib gefchikt, roodachtig
en wollig zyn ; de toppen brengen kleine
bloemen voort , welke purperachtige roosjes
vormen , die in vier deelen gefcheiden, en
in ’t midden met een bosje helmftyltjes bezet
zyn: deze bloemen beftaan uit twee foorten,
de eene zyn vruchtbaar , én de. andere onvruchtbaar;
de eerfté hebben een ftamper:
op de vruchtbare bloemen volgen vierhoekige
vruchten, diegraauwachtig zyn; en ieder
eenige langwerpige en rosachtige zaden bevatten
, hun fmaak is zamen trekkende envry
aangenaam.
De Pimpinel brengt haar zaad in den zomer ■
v o o r t, .zy is zeer hartleevende, en duurt
lang in de tuinen, zy word van zaad aange-
k weekt.
Deze plant word veel in de keukens gebruikt
, en dient voornamenxlyk om by de
PINEAtt PINGUICULA*
falade gegeeten te worden.,* men kan/in haar
plaats de groote veld Pimpinel gebruiken ,
die de vettè gronden bemint, en veel over-
eenkomft met de kleine Pimpinel heeft; deze
heeft een grasfmaak, en is eenigzins minder
zoutachtig.
De Kruidkundigen hebben de'. naarn Van
bloedflempende Pimpinel, aan onze gemce-
ne Pimpinel gegeeven , vermits zy byzon-
der nuttig is om het bloeden , zod wel in als
uitwendig te Helpen: deze plant is goed,
voor hen , die aan het graveel* onderhevig
zyn.
P IM P IN E L ( G em e e n e ) o f Witte
P im p in e l , Tragofeliim. Dit fs een plant
die getande bladeren uitfchjet, welke langs
een rib vaftgehecht zyn. Haare, getakte ftee-
len onderfteunen kléine, witte , en zopiie-
fchermswyze bloemen , die'Lelies-wys gefchikt
zyn. Op deze bloemen volgen zaden
welke twee aan twee, by. eén: gefchikt'zyn.
Men ónderfcheid ’er verfcheide foorten van,
welke afzettende , ' opldftqnde'jjwon^hèëifen-
de, en zweetdryvend.e zyn. Lémery zecht,
dat men op zekere plaatzen, aan de wortelen
van het groote. foort van Witte Pimpinel,
roode korleii vind, welke men Wilde Cochenielje
in korten noeyit ; edoch oneigendyk.
Zie C o c h e n ie l j e .
P I N E A U ; Dit is, een^foort van Palmboom
van Guajana , -hy fchïet vry recht op,
heeft vier duimen middellyn, én is alleen aan
den top met bladeren bezet; zyn hout is fte-
vig en zaméngepakt; het fplyt gemakkelyk
wannéér het ryp is, en nadat het tot de lengte
gezaagt is , van welke men de plankeribe-
geert, die men ’er van vervaardigen w ilm en
maakt ’er mede latten van. Maar het geen
het een grooter verdienfté in de oogen van
de Invvoonders van dat Land geven moet, 'is
dat wanneer het tot op de breedte vande wegen
gekapt i s , die men ’cr bruikbaar mede
maken wil , het dit oogmerk volmaakt vervult.
Alle de Pineaus zyn nuttig; die geene
die in de 'moeraften g ro e ijen z yn béter voor
de hutten, en de andere voor,de wegen.
P IN G U I C U L A . Deze nuttige en wetenswaardige
plant, word mede V e t-o f Olieachtig,
kruid .genoemt: zy groeit zonder aan-
kweeking in de weiden , en . andere moeras-
achtige plaatzen , en op de bergen die door
het water befproeit worden dat van de gcfmoUe
Ki' frieéürr
P IN G U IC U L A . PINGUIN.
frreeuw voortkoomt; fchoon men haar in den
omtrek van Parys vind zoo bemint zy echter
de koude Landen. Z y is hartlevende , - en
vermeerdert door zaden,; zonder dat zy aan-
gekweekt word; want men heeft moeiten om
haar ïn de tuinen te doen voprtkoomen.
Haar wortel beftaat uit eenige witte vezelen
, zy zyn vry-dik , ten opzichte van de
plant , 'z y fchiet zes o f acht bladeren u it, die
ter aarde leggen, zy zyn langwerpig , ftomp
aan het uiteinde, blinkende even als o f zy
met boter o f olie beftreeken waren , glad,
niet getant, en bleek groen. Tuflchen dezelve
fchieten vöetfteeltjes ter hoogte van
eenhandop, die ieder aan den top een violette,
of witce purperachtige bloem onderfteunen,
welke naar de violetten gelyken , maar zy
beftaan uit een enkel blad , ’t-gêen in twee
lippen ingefneeden is , en aan het, eind in een
lange.ipoor eindigt. Op de bloem volgt een
vrucht o f fchaal, die.aan het' onderfte gedeelte
met een kelk bekleed is-, die zich in twéé
deelen opent, en een knop laat zien , dié
verfcheide kleine en'rondachtige zaden bevat.
. ■
wcuccicuuc:
vingeren gewreeven, en op de fneeden en andere
verfche wonden gelecht zynde , haaf
fpoedig genezen. Het olieachtig en verzagtend
fap, datmen’eruicpefft, dient tot een fmeer-
zalfvoor de kjoven der tepels: men maakt ’er
in eenige Landen een medicinale wyn Van ,
of een iiroop die zeer wel de waterachtige
vochten uitdryft. Men heeft eenige Lieden
die een handvol van haare bladeren in het
kalfsnat doen, ’t geen het laxeérende en nuttig
tegens de . hardlyvigheit maakt. Maar
het voornaamfte gebruik van deze plant is
uitwendig: haar wortel.geftampt, en tof een
pap gekookt zynde, verzagt, en geneeft zelfs
de Imerten der heüpjicht, en de breuken der
kinderen. Men bedient zich in het Noorden
van de gekneusde bladeren om het half blotid
te maaken ; de Boerinnen in Denemarken
bedienen zich van het vettige fap van haare.
bladeren , in plaats van Pommade: zy be-
itryken ’er haare hairen mede , van welke zy
vervolgens krollen en vlechten vormen. Dit
laort van 'Pommade geeft haare krollen ftèc-
vigneit. Dé Heer Linnens ze ch t, dat ’er
weinig Geneeshccren zyn, die de zonderlinge
krachten van deze plant kennén, en vooral
die van het fmeerige vocht van haare- bla-
,n "e.n : hy vPeSt ’ev.by, dat dc Laplanders
cp deze bladeren, wanneer zy noch ver-fch
• il . Deel.
zyn-,- melk van hunne Btendiqren gieten, zoo
ras zy gemolken en noch warm i s ; bier na
laten,zy haar een dag o f twee ftaan , om dat
zy goor zou konnen worden. Dit geeft haar
meer 'zelfftandigheit, zonder dat ’er liet vraten
achtige gedeelte1 affeheid , en docc haaf
een aangename fmaak veikrygen , fchoon
zy meerder room hééft/ Het is genoeg dat
men een lepel vol van deze gekappelde melk
in verfche melk doet,- om haar mede te doen
kappelen, en dus vervolgens, zonder dat de
laatftè minder als de eeffte is ; échter wanneer
men haar te lang bewaart, zoo word zy
tot water. De Zuidelyke Engelfchèn noemen
dé Pinguicula TVbytroot ‘ ’c-geen Scba-
pendood wil zeggen , om dat zy de Schapen
doet fterven , die'’er by gebrek van ander
voedzel , van eéten.
P IN G U ÏN of P E N G U IN . Dit is
een Vogel van het geflacht der Ganfèn , die
men omtrent de Straat van Magellaan en in de
Baai van Saldagra vind: hy evenaart de Kalkoen
in grootte , de vederen van zyn rug
zyn zwart, die Van den. built wit,, zyn hals is
eirond, dik, en met een halsband van witte
vederen omringt, zyn huit is zoo dik als dié
van een varken. Hy heeft in plaats van vleu-
gelen_ twee kleine vleugeltjes die van leder
fchyrien , en hem ter weder zyden als twee
armen, afhangen. Dit foort van vleugelen
zyn aan het boven gedeelte met witte vederen
bezet, die kort en fmal , en met zwarte
gein en gt zyn. Deze vleugeltjes dienen hem
om te zwemmen en geenzins om te vliegen.
De Pinguins fpringen het grootfte gedeelte
van den tyd in het water , en kootten niet
op het land als om op het ftrand kuilen té
graven , die zoo diep zyn , dat ze ’er met
hun dr-iën ofviefen in leggen konnen, zy leggen
’er hunne eijeren in, en broeden ’er haare
jongen in uit. Hunne eijeren zyn met zwart
gevlakt; hun bek is fmal en veel grooter als
die van den Haven, zy hebben een korte ftaarr,
zwarte en platte voeten, die de gedaante van
die der Ganfen hebben, fchoon zy zoo breed
niet zyn. Z y gaan met de kop opgeheeven
en récht, en zy laten hunne vleugelen laiws
het lichaam even als armen hangen ; zy houden
hun lichaam mede recht, én geenzins in
een byna horizontale ftand, gelyk de andere
vogelen doen ; indiervoegen dat men hen
van verre voor kleine menfehen zou aanzien.
Men wil dat zy maar alleen van vifch leeven:
echter beeft'hun vleefch geen vifchreuk , en
een vry goede fmaak, hunne huit is zoo hart,'
Nn H-j’ 1